ECLI:NL:CRVB:2014:3943

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2014
Publicatiedatum
27 november 2014
Zaaknummer
13-2552 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar recht op een WIA-uitkering. Appellante, die voorheen werkzaam was in de schoonmaak, is sinds 25 januari 2010 arbeidsongeschikt door knie-, nek-, schouder- en longklachten. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 23 januari 2012 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Dit besluit is door de rechtbank Midden-Nederland in een eerdere uitspraak bevestigd.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen door het Uwv te licht zijn ingeschat en dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar eigen beleving van de klachten. Ze heeft verwezen naar haar behandelend artsen en de medische rapporten die haar klachten onderbouwen. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift de bevestiging van de eerdere uitspraak verzocht.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de beschikbare medische gegevens voldoende zijn om de beslissing van het Uwv te onderbouwen. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct hebben vastgesteld en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd die de ernst van de beperkingen van appellante aantonen. De Raad heeft het hoger beroep van appellante ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak bevestigd.

Uitspraak

13/2552 WIA
Datum uitspraak: 26 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
3 april 2013, 12/4433 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2014. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest bij een schoonmaakbedrijf voor ongeveer
30 uur per week. Op 25 januari 2010 is zij uitgevallen in verband met knie-, nek-,
schouder- en longklachten.
1.2.
Bij besluit van 10 april 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 23 januari 2012 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 26 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 10 april 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij zeer veel beperkingen heeft. Zij heeft gesteld dat haar beperkingen door het Uwv veel te licht zijn ingeschat en dat het Uwv geen rekening gehouden heeft met haar eigen beleving. Appellante heeft er hierbij op gewezen dat zij nog onder behandeling is voor haar longklachten bij R. van der Kamp, longarts, en dat zij voor haar nek- en schouderklachten en tevens voor de krampen en tintelingen in haar hand verwezen is naar het UMC te Utrecht. Appellante acht zich als gevolg van deze klachten niet in staat de geselecteerde functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft om bevestiging van de aangevallen uitspraak verzocht.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat in de beschikbare medische gegevens onvoldoende aanknopingspunten zijn aangetroffen om te concluderen dat de verzekeringsartsen de arbeidsbeperkingen van appellante anders hadden moeten vaststellen. Daarbij heeft de rechtbank terecht overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep genoegzaam heeft gemotiveerd dat de Functionele Mogelijkhedenlijst in hoofdzaak juist is vastgesteld, maar dat er aanleiding is om naast de door de verzekeringsarts in aanmerking genomen beperkingen appellante meer beperkt te achten ten aanzien van werk in stoffige ruimte en blootstelling aan sterke temperatuurwisselingen en aan dampen en gassen. Daarbij is van belang geacht dat de verzekeringsarts tot zijn standpunt is gekomen na kennis te hebben genomen van de zeer uitgebreide over de gezondheidstoestand van appellante aanwezige informatie afkomstig van de huisarts, de fysiotherapeut, de orthopedisch chirurg, de neuroloog, de revalidatiearts, de psychiater en de longarts in het rapport van
28 september 2012. Niet gebleken is dat hiermee de klachten van appelante zijn onderschat dan wel onjuist zijn geïnterpreteerd. De beschikbare gegevens bevatten voldoende informatie over de gezondheidstoestand van appellante op de in geding zijnde datum om tot een verantwoord oordeel te komen. Aan de eigen, niet met medische gegevens onderbouwde, opvatting van appellante met betrekking tot haar gezondheidstoestand komt niet dat gewicht toe dat appellante daaraan gehecht wil zien. Appellante heeft in hoger beroep geen gegevens overgelegd waaruit blijkt van ernstigere beperkingen dan door het Uwv aangenomen.
4.2.
De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat in het dossier aanwezige gegevens de conclusie kunnen dragen dat appellante in medisch opzicht in staat is tot het vervullen van de geselecteerde functies.
4.3.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2014.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) V. van Rij
JvC