ECLI:NL:CRVB:2014:3943
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. van Leeuwen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar recht op een WIA-uitkering. Appellante, die voorheen werkzaam was in de schoonmaak, is sinds 25 januari 2010 arbeidsongeschikt door knie-, nek-, schouder- en longklachten. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 23 januari 2012 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Dit besluit is door de rechtbank Midden-Nederland in een eerdere uitspraak bevestigd.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen door het Uwv te licht zijn ingeschat en dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar eigen beleving van de klachten. Ze heeft verwezen naar haar behandelend artsen en de medische rapporten die haar klachten onderbouwen. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift de bevestiging van de eerdere uitspraak verzocht.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de beschikbare medische gegevens voldoende zijn om de beslissing van het Uwv te onderbouwen. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct hebben vastgesteld en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd die de ernst van de beperkingen van appellante aantonen. De Raad heeft het hoger beroep van appellante ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak bevestigd.