ECLI:NL:CRVB:2014:3940

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2014
Publicatiedatum
27 november 2014
Zaaknummer
13-2052 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had in hoger beroep beroep ingesteld tegen de intrekking van zijn WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), die was ingegaan op 10 juli 2012. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de intrekking van de uitkering. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

De appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn medische situatie niet correct was beoordeeld en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn schouderklachten. Hij overhandigde rapporten van orthopedisch chirurgen die zijn standpunt ondersteunden. Echter, de Raad oordeelde dat de door het Uwv ingeschakelde verzekeringsartsen de medische situatie van de appellant adequaat hadden beoordeeld. De Raad concludeerde dat de FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) een juist beeld gaf van de fysieke beperkingen van de appellant op de datum in geding.

De Raad nam in overweging dat de behandelende orthopedisch chirurg, N. Verschoor, in zijn rapport van 3 oktober 2012 had aangegeven dat er sprake was van geringe artrose in de rechterschouder. De Raad oordeelde dat de appellant in hoger beroep onvoldoende bewijs had geleverd om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van het Uwv. De rechtbank had terecht de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen gevolgd, die bevestigden dat de appellant in staat was om de geselecteerde werkzaamheden te verrichten.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/2052 WIA
Datum uitspraak: 26 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
13 maart 2013, 12/3580 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2014. Appellant is met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 9 mei 2012 heeft het Uwv de uitkering die appellant ontving op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), met ingang van 10 juli 2012 ingetrokken op de grond dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op minder dan 35%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 27 september 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep hoofdzakelijk gronden van medische aard aangevoerd. In dat verband heeft hij erop gewezen dat op 18 maart 2013 een onderzoek heeft plaatsgevonden door een orthopedisch chirurg van het Jeroen Bosch Ziekenhuis te ’s-Hertogenbosch. Hij heeft een brief van deze orthopedisch chirurg overgelegd die naar aanleiding van dit onderzoek is opgesteld en waaruit volgens appellant blijkt dat zijn pijnklachten medisch verklaarbaar zijn. Voorts is volgens appellant in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) te weinig rekening gehouden met zijn schouderklachten. Op grond van de bevindingen van een orthopedisch chirurg van de Kliniek ViaSana, neergelegd in zijn brief van 22 april 2014, is er sprake is van een duidelijke artrose en dient naar de mening van appellant daarom de FML aangepast te worden op de beoordelingspunten ‘reiken’, ‘het hanteren van lichte voorwerpen en zware lasten tijdens het werk’ en ‘boven schouderhoogte actief zijn’.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Wat betreft de verzekeringsgeneeskundige kant van de onderhavige besluitvorming heeft de rechtbank met juistheid verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze laatste verzekeringsarts heeft in zijn rapport van
31 juli 2012 vermeld dat het onderzoek van de primaire verzekeringsarts volledig en inzichtelijk is. Daarbij geeft hij te kennen dat de beperkingen, zoals vermeld door de primaire verzekeringsarts, adequaat zijn en passend bij de medische situatie met de aanpassing dat appellant beperkt is ten aanzien van trillingsbelasting vanwege de linkerheup en de rechterschouder. In de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangepaste FML zijn in de rubrieken die betrekking hebben op appellants fysieke beperkingen voor het verrichten van arbeid, naast de beperking op trillingsbelasting, beperkingen opgenomen met betrekking tot dynamische handelingen en statische houdingen, omdat appellant beperkt is ten aanzien van heupbelastende activiteiten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts in de beroepsfase geconstateerd dat uit de in deze fase overgelegde medische informatie geen nieuwe medische feiten naar voren gekomen zijn en dat deze informatie geen aanleiding geeft om de medische grondslag van het bestreden besluit te wijzigen.
4.2.
In reactie op de in hoger beroep ingebrachte brief van de orthopedisch chirurg van het Jeroen Bosch ziekenhuis heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat deze brief bevestigt dat appellant aangewezen blijft op fysiek niet te zwaar heupbelastende werkzaamheden en beperkt is ten aanzien van heupbelastende activiteiten, maar geen informatie bevat op grond waarvan de belastbaarheid aangepast zou moeten worden. Ten aanzien van de brief van de orthopedisch chirurg van Kliniek ViaSana heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep beargumenteerd dat het gegeven dat twee jaar na datum in geding een rechter schouderoperatie plaatsvindt in verband met artrose geen aanleiding geeft voor meer beperkingen in verband met die rechterschouder op datum in geding. Daarbij is van belang dat ten tijde van de datum in geding door de behandelend orthopedisch chirurg N. Verschoor het intensief gebruiken van de arm werd geadviseerd.
4.3.
Tegenover het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert, heeft appellant ook in hoger beroep onvoldoende aangevoerd dat doet twijfelen aan de juistheid van dat standpunt van het Uwv. In dat verband heeft de Raad in aanmerking genomen dat behandelende orthopedisch chirurg Verschoor in zijn rapport van 3 oktober 2012 heeft vermeld dat er sprake was van geringe artrose in de rechterschouder. Uit de in hoger beroep overgelegde brieven van genoemde orthopedisch chirurgen is evenmin af te leiden dat de FML een onjuist beeld geeft van appellants fysieke beperkingen voor het verrichten van arbeid ten tijde van de datum in geding.
4.4.
De rechtbank heeft met juistheid verwezen naar de rapporten van de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van respectievelijk 8 mei 2012 en
9 september 2012, waarin inzichtelijk en overtuigend is beargumenteerd dat appellant de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan functies die door de arbeidsdeskundigen zijn geselecteerd.
4.5.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2014.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) V. van Rij
JvC