Uitspraak
17 september 2013, 13/832 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die lijdt aan een depressieve stoornis en PTSS, was van mening dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met de ernst van haar aandoeningen bij het vaststellen van haar arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts had in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aanvullende beperkingen opgenomen, maar oordeelde dat appellante in staat was om de voor haar geselecteerde functies te vervullen.
De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde zij haar gronden. Appellante stelde dat haar psychische klachten haar belemmerden in het vervullen van de functies en dat zij niet over voldoende kennis van de Nederlandse taal beschikte. Het Uwv verzocht de rechtbank om de eerdere uitspraak te bevestigen.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanleiding zag om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen door de verzekeringsarts. De Raad benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de verzekeringsarts is om op basis van medische informatie en eigen bevindingen de ernst van de beperkingen vast te stellen. Appellante had geen nieuwe medische informatie overgelegd die haar standpunt kon onderbouwen.
Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd geconcludeerd dat appellante in staat moest worden geacht om de geselecteerde functies te vervullen, ondanks haar psychische klachten. De Raad wees ook op het feit dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.