ECLI:NL:CRVB:2014:3915

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2014
Publicatiedatum
26 november 2014
Zaaknummer
13-2098 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering heropening WAO-uitkering na intrekking wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de WAO-uitkering van appellante te heropenen. De uitkering was eerder, op 19 januari 2006, ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op dat moment minder dan 15% was. Appellante heeft in 2011 aangegeven dat haar arbeidsongeschiktheid was toegenomen, maar het Uwv heeft deze claim afgewezen op basis van artikel 43a van de WAO, omdat er geen toename van klachten binnen vijf jaar na de intrekking was aangetoond.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat haar arbeidsongeschiktheid opnieuw is toegenomen en dat deze toename voortvloeit uit dezelfde oorzaak als eerder. Het Uwv heeft echter verzocht om de eerdere uitspraak te bevestigen, waarbij het heeft verwezen naar rapporten van verzekeringsartsen die concludeerden dat er geen significante veranderingen waren in de medische situatie van appellante.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante niet overtuigend geacht. De Raad heeft vastgesteld dat de medische informatie die door appellante is aangeleverd, niet voldoende was om aan te tonen dat er sprake was van een toename van beperkingen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/2098 WAO
Datum uitspraak: 26 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
8 maart 2013, 12/1074 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2014.
Appellante is verschenen met bijstand van mr. R.A.N.H. Verkoeijen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 18 november 2005 is de uitkering die appellante op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving, met ingang van 19 januari 2006 ingetrokken, omdat de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid op deze datum minder dan 15% was.
1.2.
Appellante heeft het Uwv bij brief van 14 juli 2011 onder verwijzing naar een brief van F. Schreurs, arts te [plaatsnaam 1], België, van 18 mei 2011 gemeld dat zij per 18 mei 2011 toegenomen arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft bij besluit van 25 juli 2011 onder toepassing van artikel 43a van de WAO geweigerd de uitkering krachtens die wet wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid te heropenen, omdat niet werd voldaan aan de voorwaarde dat er sprake is van een toename van klachten binnen vijf jaar na intrekking van de uitkering.
1.3.
Bij brief van 12 december 2011 heeft appellante onder verwijzing naar een brief van radioloog El Alami te [plaatsnaam 2], Marokko, van 3 augustus 2009 het Uwv gemeld dat haar klachten reeds voor 18 mei 2011 waren toegenomen, en heeft zij verzocht om een nieuwe beoordeling.
1.4.
Bij besluit van 20 december 2011 heeft het Uwv geweigerd de WAO-uitkering wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid te heropenen, omdat er geen sprake is van toename van arbeidsongeschiktheid. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 12 juni 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat zij binnen vijf jaar na de intrekking van de WAO-uitkering opnieuw arbeidsongeschikt is geworden en dat deze arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan haar eerder de WAO-uitkering was toegekend.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts van 20 december 2011 en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 juni 2012. De laatstbedoelde verzekeringsarts heeft in zijn rapport na bestudering van de resultaten van de betreffende onderzoeken vermeld dat het verloop in het beeldvormend onderzoek tussen 1994 en 2009 tot 2011, mede gelet op het voortschrijden van de leeftijd, opmerkelijk gering is. De beperkingen die eerder in het kader van vroegere beoordelingen waren vastgesteld, zijn volgens deze verzekeringsarts hierdoor niet gewijzigd. Daarmee is inzichtelijk beargumenteerd dat op grond van de medische informatie die in de brieven van Scheurs en
El Alami is gegeven, niet kan worden geconcludeerd dat er sprake is van toename van de medische beperkingen. Voor zover appellante heeft beoogd aan te voeren dat zij op grond van een toename van psychische klachten meer beperkt is, is er door het Uwv terecht onder toepassing van artikel 43a van de WAO op gewezen dat deze klachten ten tijde van het ontvangen van de ingetrokken uitkering krachtens de WAO geen rol speelden. Tegenover het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert, heeft appellante ook in hoger beroep geen onderbouwd medisch oordeel gesteld dat doet twijfelen aan de juistheid van dat standpunt van het Uwv.
4.2.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1, slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd. Gelet hierop zal het verzoek om schadevergoeding worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2014.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) V. van Rij
JvC