ECLI:NL:CRVB:2014:3784
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van een postsorteerder na beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die als postsorteerder werkzaam was. Appellant meldde zich ziek op 1 november 2010 vanwege knie- en rugklachten. Na beëindiging van zijn dienstverband op 27 juli 2011, werd hem een ZW-uitkering toegekend. Op 22 december 2011 concludeerde een verzekeringsarts dat appellant, rekening houdende met zijn klachten, in staat was om rug- en kniesparende arbeid te verrichten, en beëindigde zijn uitkering per die datum. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek hadden verricht en dat de functie van postsorteerder als maatstaf voor de beoordeling van appellants geschiktheid terecht was aangemerkt. De Raad onderschreef de conclusie van de verzekeringsarts dat appellant in staat was om zijn maatgevende arbeid te verrichten, ondanks zijn klachten. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts en dat de rechtbank terecht geen aanleiding zag om de bijstelling van het plan van aanpak niet correct te achten. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen, omdat er geen grond voor was.
De uitspraak werd gedaan door Ch. van Voorst, met S. Aaliouli als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 31 oktober 2014.