ECLI:NL:CRVB:2014:3778

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2014
Publicatiedatum
18 november 2014
Zaaknummer
13-850 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een ZW-uitkering op basis van medische geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die als productiemedewerkster werkzaam was, had zich op 20 december 2011 ziek gemeld vanwege handklachten. Na een onderzoek door een verzekeringsarts op 29 februari 2012, werd vastgesteld dat er geen objectieve medische afwijkingen waren en werd appellante per 1 maart 2012 weer geschikt geacht voor haar arbeid. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vervolgens besloten dat appellante geen recht meer had op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW).

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv eveneens ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en de conclusies goed gemotiveerd waren. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat haar beperkingen aan beide handen zijn onderschat en dat zij niet in staat is haar arbeid te verrichten.

De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld, maar oordeelde dat deze in essentie een herhaling waren van wat eerder was aangevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had in zijn rapporten inzichtelijk gemotiveerd waarom appellante op de datum in geding niet meer beperkt was dan het Uwv had vastgesteld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, evenals de verzoeken om veroordeling in proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 31 oktober 2014.

Uitspraak

13/850 ZW
Datum uitspraak: 31 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
11 januari 2013, 12/1565 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N.C.A. Elias-Boots, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere medische gegevens overgelegd waarop door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Elias-Boots. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1. Appellante, laatstelijk via een uitzendbureau voor 32 uur per week werkzaam als productiemedewerkster in een electronicabedrijf, is op 20 december 2011 uitgevallen met handklachten links. Appellante is op 29 februari 2012 op het spreekuur van een verzekeringsarts geweest, die bij onderzoek geen objectiveerbare afwijkingen kon vaststellen en appellante per 1 maart 2012 weer geschikt heeft geacht voor haar arbeid. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 29 februari 2012 vastgesteld dat appellante met ingang van 1 maart 2012 geen recht meer heeft op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW). Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv, in navolging van de bevindingen van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, als neergelegd in het rapport van
24 april 2012, bij besluit van 25 april 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is daarbij tot het oordeel gekomen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig is geweest en dat de getrokken conclusies inzichtelijk zijn gemotiveerd. Ten aanzien van de door appellante overgelegde medische informatie van Argonaut en de Xpert-Clinic volgt de rechtbank het in de rapporten van 17 juli 2012 en 23 november 2012 door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingenomen standpunt. Uit de overgelegde informatie blijkt niet dat appellante vanwege objectieve medische afwijkingen ongeschikt is voor het verrichten van haar arbeid.
3. In hoger beroep heeft appellante - samengevat - haar standpunt herhaald dat haar beperkingen aan beide handen ten aanzien van hand- en vingergebruik zijn onderschat en dat zij vanwege haar beperkingen niet in staat is haar arbeid te verrichten. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante diverse medische gegevens overgelegd van onder meer
dr. T. Moojen, plastisch reconstructief- en handchirurg werkzaam bij Xpert-Clinic.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan het laatstelijk voor het intreden van de ongeschiktheid tot werken verrichte werk. In het onderhavige geval is dit het werk van appellante als productiemedewerkster in een electronicabedrijf.
4.2.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van hetgeen zij in beroep heeft aangevoerd en geeft geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.3.
Ten aanzien van de in hoger beroep overgelegde medische informatie wordt geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van 17 juni 2014 en
20 augustus 2014 inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat appellante op de datum in geding meer beperkt te achten dan van de zijde van het Uwv is vastgesteld.
4.4.
Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. Hieruit volgt dat op grond van artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), veroordeling tot vergoeding van schade niet mogelijk is, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2014.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) S. Aaliouli

CVG