ECLI:NL:CRVB:2014:3736
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 6 september 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond verklaarde. Het college had besloten de bijstand van appellant in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van zijn werkzaamheden als tuinman, klusjesman en DJ.
De Raad stelt vast dat appellant niet heeft gemeld dat hij op geld waardeerbare werkzaamheden verrichtte, wat noodzakelijk was om zijn recht op bijstand vast te stellen. De Raad oordeelt dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat deze werkzaamheden van invloed konden zijn op zijn recht op bijstand. De verklaring van appellant over zijn werkzaamheden, waarin hij aangaf dat hij CD-bonnen en luxe goederen ontving, werd door de Raad als voldoende bewijs gezien dat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden.
De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en de kosten terug te vorderen. Appellant had geen dringende redenen aangetoond die zouden rechtvaardigen dat het college van terugvordering zou moeten afzien. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond.