ECLI:NL:CRVB:2014:3735

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
14 november 2014
Zaaknummer
13-2332 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand en terugvordering van voorschot

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Landsmeer ongegrond heeft verklaard. Appellanten, die een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) hebben ingediend, hebben in hoger beroep aangevoerd dat het college niet alle stukken uit hun dossier ter inzage heeft gelegd, wat volgens hen in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en hun inzagerecht.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellanten op 28 november 2011 een aanvraag om bijstand hebben ingediend. Het college heeft hen verzocht om aanvullende gegevens, maar heeft de aanvraag op 1 maart 2012 buiten behandeling gesteld en het verstrekte voorschot van € 1.100,- teruggevorderd. Het college heeft het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De Raad heeft de beroepsgrond van appellanten dat het bestreden besluit in strijd met de Awb tot stand is gekomen, verworpen. De Raad oordeelt dat het college de relevante stukken ter inzage heeft gelegd en dat de stukken met betrekking tot de voorgeschiedenis van de aanvraag niet als op de zaak betrekking hebbende stukken kunnen worden aangemerkt.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 11 november 2014.

Uitspraak

13/2332 WWB, 13/2333 WWB
Datum uitspraak: 11 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 18 maart 2013, 12/4887 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en J[Appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Landsmeer (college)
PROCESVERLOOP
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2014. Appellanten zijn niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door G.A. Otte.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten hebben op 28 november 2011 een aanvraag ingediend om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Voor de beoordeling van die aanvraag heeft het college bij brief van 23 december 2011 appellant verzocht een aantal gegevens te verstrekken, waaronder het kenteken- of verpandingsbewijs van het voertuig met kenteken [Kenteken A] en een overzicht van de bankrekeningafschriften over de afgelopen drie maanden. Bij brief van 6 februari 2012 heeft het college appellanten een hersteltermijn gegeven om vóór 1 maart 2012 de ontbrekende en aanvullende gegevens over te leggen. Appellanten hebben in de periode tot en met 29 februari 2012 diverse stukken overgelegd.
1.3.
Bij besluit van 1 maart 2012 heeft het college de aanvraag van appellanten met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld en het aan appellanten verstrekte voorschot van € 1.100,- teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 30 augustus 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 1 maart 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellanten hebben aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd met het in artikel 3:2 van de Awb neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel tot stand is gekomen, nu het college niet alle stukken uit het dossier van appellanten ter inzage heeft gelegd, zoals in artikel 7:4,
tweede lid, van de Awb is voorgeschreven.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage gelegd. Anders dan appellanten kennelijk menen, kunnen de stukken met betrekking tot de voorgeschiedenis van de aanvraag en het verleden van appellant niet worden aangemerkt als op de zaak betrekking hebbende stukken. Appellanten kunnen dan ook niet worden gevolgd in hun stelling dat sprake is van schending van het inzagerecht in artikel 7:4, tweede lid, van de Awb omdat zij niet in de gelegenheid zijn gesteld om voorafgaand aan het horen in bezwaar van deze stukken kennis te nemen. In het verlengde hiervan bestaat evenmin grond voor het oordeel dat het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2014.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) C. Moustaïne

HD