ECLI:NL:CRVB:2014:3687

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
11 november 2014
Zaaknummer
13-1377 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een bijstandsaanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Groningen. Appellant heeft op 19 december 2011 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een intakegesprek op 9 januari 2012 heeft het college besloten de aanvraag niet verder te behandelen, omdat appellant zijn aanvraag zou hebben ingetrokken. Later heeft het college het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard, met als reden dat appellant niet aan zijn inlichtingenverplichting had voldaan, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

De rechtbank Noord-Nederland heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij tijdens het intakegesprek heeft verklaard dat de kasstortingen op zijn bankrekening afkomstig waren van geleend geld van een vriend.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat appellant niet alle gevraagde bankafschriften heeft overgelegd en dat hij niet voldoende duidelijkheid heeft verschaft over de herkomst van de kasstortingen. De Raad concludeert dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het hoger beroep van appellant wordt dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

13/1377 WWB
Datum uitspraak: 11 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
15 februari 2013, 12/1127 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2014. Voor appellant is
mr. Bakker verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.A. Jalving.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 19 december 2011 een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Op 9 januari 2012 heeft een intakegesprek plaatsgevonden.
1.2.
Bij besluit van 11 januari 2012 heeft het college appellant te kennen gegeven de aanvraag niet verder te behandelen op de grond dat hij op 9 januari 2012 zijn aanvraag heeft ingetrokken. Het college heeft bij besluit van 9 oktober 2012 (bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 11 januari 2012 ongegrond verklaard onder aanpassing van de motivering in die zin, dat appellant niet aan de op hem ingevolge artikel 17 van de WWB rustende inlichtingenverplichting heeft voldaan als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft evenwel de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat appellant geen gronden had aangevoerd tegen het door het college ingenomen standpunt dat hij de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet alle gevraagde gegevens over te leggen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Daartoe heeft appellant aangevoerd dat hij op 9 januari 2012 tijdens een niet prettig verlopen gesprek herhaaldelijk heeft verklaard dat de kasstortingen op zijn bankrekening geleend geld betroffen van een vriend, van welk geld hij in zijn onderhoud moest voorzien tot hem bijstand zou worden toegekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of het college de aanvraag van appellant van 19 december 2011 om hem bijstand te verlenen terecht heeft afgewezen.
4.2.
Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dat een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Uit de gedingstukken, waaronder het Overzichtsformulier 57790, volgt dat appellant tijdens het op 9 januari 2012 met zijn klantmanager en een fraudecontroleur gevoerde intakegesprek niet alle gevraagde afschriften van zijn bank- en spaarrekeningen van de afgelopen maand heeft overgelegd. Hierom was onder meer verzocht in de uitnodigingsbrief voor het intakegesprek van 21 december 2011. Appellant heeft tijdens dit gesprek slechts één uitdraai betreffende een periode van één week overgelegd en deze na afloop van het gesprek weer meegenomen. Deze uitdraai bevindt zich niet onder de gedingstukken, evenmin als de andere gevraagde bankafschriften. Ook in hoger beroep heeft appellant de gevraagde bankafschriften niet overgelegd. De door appellant ter zitting ingenomen stelling dat de bankafschriften bekend moeten zijn bij het college omdat deze bij een latere aanvraag om bijstand zouden zijn overgelegd, houdt alleen al geen stand, aangezien hiervan niet blijkt uit de gedingstukken en deze stelling ook anderszins niet is onderbouwd. Daar komt bij dat de door appellant tijdens het gesprek op 9 januari 2012 overgelegde uitdraai terecht bij het college vragen heeft opgeroepen. Deze vragen over onder meer de herkomst van kasstortingen heeft appellant niet zodanig beantwoord, ook niet in hoger beroep, dat daarmee de onduidelijkheden zijn weggenomen.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het college heeft de aanvraag van 19 december 2011 dan ook terecht afgewezen.
4.5.
Gelet op 4.4 slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, voorzitter, en M. Hillen en M.C.D. Embregts, leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2014.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) A.C. Oomkens

HD