ECLI:NL:CRVB:2014:3658

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2014
Publicatiedatum
10 november 2014
Zaaknummer
13-1550 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar WIA-uitkering. Appellante, die eerder ziek was gemeld vanwege psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering na het beëindigen van haar Ziektewet-uitkering. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante beperkingen had, maar dat zij nog geschikt was voor andere functies. Het Uwv stelde vast dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering, wat door de rechtbank werd bevestigd. Appellante voerde in beroep aan dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat en dat er geen gebruik was gemaakt van bepaalde protocollen. De rechtbank oordeelde echter dat de medische rapporten zorgvuldig waren opgesteld en dat de beperkingen van appellante niet waren onderschat. In hoger beroep herhaalde appellante haar gronden, maar de Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit op een toereikende medische grondslag berustte en dat de geschiktheid van de functies voldoende was aangetoond. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

13/1550 WIA
Datum uitspraak: 31 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
6 februari 2013, 12/3563 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.T. Martens, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2014. Namens appellante is verschenen mr. J.D. van Alphen, eveneens werkzaam bij SRK Rechtsbijstand. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als medewerkster klantencontact. Nadat appellante zich eerder ziek had gemeld, heeft zij zich met ingang van 20 mei 2009 wederom ziek gemeld vanwege psychische klachten. Een aan haar toegekende uitkering ingevolge de Ziektewet is met ingang van 6 september 2011beëindigd, omdat zij de maximale termijn had doorlopen. Terwijl zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, heeft zij met een aanvraag van 1 maart 2012 verzocht in aanmerking te komen voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de verzekeringsarts informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater-psychotherapeut
J.A. Kool en heeft hij appellante onderzocht op het spreekuur van 26 maart 2012. In zijn rapport van 5 april 2012 is deze verzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat appellante als gevolg van haar psychische klachten beperkingen heeft. Deze beperkingen zijn weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 april 2012. Vervolgens is een arbeidsdeskundige in zijn rapport van 25 april 2012 tot de conclusie gekomen dat appellante niet meer geschikt is voor haar eigen werk van medewerkster klantencontact maar nog wel geschikt voor een vijftal andere functies. Op basis van drie van deze functies heeft de arbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 35%. Bij besluit van 25 april 2012 is vastgesteld dat appellante met ingang van 15 september 2011 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
1.2.
Het door appellante tegen het besluit van 25 april 2012 gemaakte bezwaar is, na rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bij besluit van 27 september 2012 ongegrond verklaard.
2.1.
Evenals in bezwaar heeft appellante in beroep naar voren gebracht dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Daarbij heeft zij er op gewezen dat de verzekeringsartsen ten onrechte geen gebruik hebben gemaakt van een aantal protocollen, terwijl zij daar wel uitdrukkelijk om had verzocht. Voorts heeft zij een beeld geschetst van de situatie waarin zij verkeert en heeft zij de rechtbank verzocht een psychiater als deskundige in te schakelen.
2.2.
Door het Uwv is in beroep een rapport van 14 december 2012 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd.
3. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsgeneeskundige rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. De stelling van appellante dat de verzekeringsartsen ten onrechte geen gebruik hebben gemaakt van de door de Gezondheidsraad vastgestelde protocollen maakt dit niet anders. Het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van
14 december 2012 ingenomen standpunt dat de protocollen enkel ondersteuning vormen van de verzekeringsgeneeskundige oordeelvorming, heeft de rechtbank, onder verwijzing naar een uitspraak van de Raad van 30 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BV0040, onderschreven. Voorts heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de verzekeringsartsen de beperkingen hebben onderschat. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante met de voor haar vastgestelde beperkingen in staat moet zijn om de voor haar geselecteerde functies te kunnen vervullen. Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld, onder verwijzing naar de tweetal uitspraken van de Raad van 31 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL9784, en
14 september 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AR2641, dat de zorg van appellante voor haar dochter bij de beoordeling van aanspraken op een WIA-uitkering buiten beschouwing dient te worden gelaten en dat de grond van appellant dat geen verslag van de hoorzitting is gemaakt niet kan slagen. Voor het inwilligen van het verzoek van appellante om een deskundige in te schakelen heeft de rechtbank geen aanleiding gezien.
4.1.
In hoger beroep heeft appellante haar gronden herhaald, waarbij zij er op heeft gewezen dat in de brief van de huisarts van 2 oktober 2011 nadrukkelijk wordt vermeld dat werken tot een verslechtering van haar psychische toestand zal leiden. Ter ondersteuning van haar standpunt dat zij meer beperkingen heeft, heeft zij de Raad nog een brief van 2 augustus 2013 van haar behandelend psychiater Kool doen toekomen, waarin deze een aantal door appellante aan hem gestelde vragen beantwoordt. Voorts heeft zij er op gewezen dat haar met ingang van 1 februari 2013 een WGA-loonaanvullingsuitkering is toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
4.2.
Door het Uwv is in hoger beroep een rapport van 5 september 2013 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsartsen een zorgvuldig onderzoek hebben ingesteld wordt onderschreven. Beide artsen - de verzekeringsarts op het spreekuur en de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens de hoorzitting - hebben appellante gezien en hebben bij hun beoordeling de beschikking gehad over informatie van de behandelend psychiater-psychotherapeut Kool. Het oordeel van de rechtbank dat de beperkingen van appellante niet zijn onderschat kan op grond van de beschikbare medische gegevens niet voor onjuist worden gehouden. Hetgeen appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht met betrekking tot haar beperkingen kan niet tot een ander oordeel leiden. Daartoe wordt overwogen dat de brief van de huisarts van 4 oktober 2011 door de verzekeringsartsen in hun beoordeling is betrokken en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van
5 september 2013 afdoende heeft uiteengezet dat de medische situatie van appellante op
1 februari 2013 in vergelijking die op 15 september 2011 verslechterd is. De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de zorg van appellante voor haar dochter worden eveneens onderschreven. Op grond van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het bestreden besluit op een toereikende medische grondslag berust. Evenals de rechtbank wordt geen aanleiding gezien om een deskundige in te schakelen.
5.2.
Het oordeel van de rechtbank dat de geschiktheid van de functies door het Uwv in voldoende mate is aangetoond, wordt eveneens onderschreven. Daarvoor wordt verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 13 september 2012.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank over het ontbreken van een verslag van de hoorzitting kan evenmin voor onjuist worden gehouden. Dit betekent, mede gelet op hetgeen is overwogen in 5.1 en 5.2, dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding moet derhalve worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling wordt geen aanleiding gezien.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2014.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) B. Rikhof

QH