ECLI:NL:CRVB:2014:3620

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2014
Publicatiedatum
6 november 2014
Zaaknummer
13 -3765 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens overschrijding van de vakantieperiode en de beoordeling van zeer dringende redenen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de bijstand van appellante, die sinds 1 november 2008 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante had toestemming gekregen om van 10 juli 2012 tot en met 3 augustus 2012 in het buitenland te verblijven, maar heeft zich na deze periode niet teruggemeld. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft op 15 oktober 2012 besloten de bijstand van appellante met terugwerkende kracht in te trekken, omdat zij de wettelijk toegestane vakantieperiode van vier weken had overschreden.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ook ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er zeer dringende redenen waren voor haar langdurige afwezigheid, namelijk de diefstal van haar paspoort en de ziekte van haar zoon. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante niet heeft aangetoond dat er sprake was van een acute noodsituatie die het verlenen van bijstand onvermijdelijk maakte.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante langer dan de toegestane periode van vier weken in het buitenland verbleef en dat er geen zeer dringende redenen waren om van het uitgangspunt af te wijken dat bij een langer verblijf in het buitenland geen recht op bijstand bestaat. De aangevallen uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/3765 WWB
Datum uitspraak: 4 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
10 juli 2013, 13/2682 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Salhi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is aan de orde gesteld ter zitting van 23 september 2014, waar partijen niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 1 november 2008 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van appellante heeft het college in mei 2012 appellante toestemming verleend voor verblijf in het buitenland in de periode van 10 juli 2012 tot en met 3 augustus 2012.
1.2.
Op 12 oktober 2012 heeft het college vastgesteld dat appellante zich nog steeds niet heeft teruggemeld van haar verblijf in het buitenland. Hierin heeft het college aanleiding gezien bij besluit van 15 oktober 2012 de bijstand van appellante met ingang van 9 augustus 2012 in te trekken, op de grond dat appellante de wettelijk toegestane vakantieperiode van vier weken heeft overschreden.
1.3.
Bij besluit van 12 maart 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 15 oktober 2012 ongegrond verklaard. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat appellante vanaf 9 augustus 2012 langer dan vier weken in Irak verbleef en dat geen sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB om af te wijken van het uitgangspunt dat bij een langer dan wettelijk toegestaan verblijf in het buitenland geen recht bestaat op bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. Kort samengevat komt het betoog van appellante erop neer dat de diefstal van haar paspoort in Irak en de omstandigheid dat haar zoon ziek was, ten onrechte niet als zeer dringende redenen zijn aangemerkt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vaststaat dat appellante langer dan de toegestane periode van vier weken buiten Nederland verblijf heeft gehouden. Niet is in geschil dat appellante daarom in de periode van 9 augustus 2012 tot 15 oktober 2012, de hier te beoordelen periode, geen recht had op bijstand. Slechts in geschil is of appellante desondanks recht had op bijstand op grond van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. Daarvoor dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. De Raad heeft al eerder geoordeeld (bijvoorbeeld
1 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK6576) dat een acute noodsituatie aan de orde is indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
4.2.
In wat appellante met betrekking tot de diefstal van haar paspoort en de gezondheidstoestand van haar zoontje heeft aangevoerd zijn, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, geen zeer dringende redenen gelegen als hiervoor bedoeld, nu appellante niet heeft aangetoond dat sprake was van zodanige behoeftige omstandigheden dat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk was.
4.3.
Uit hetgeen onder 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2014.
(getekend) M. Hillen
(getekend) M.R. Schuurman

HD