ECLI:NL:CRVB:2014:3619
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens niet woonachtig op uitkeringsadres
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant, die sinds 15 april 2007 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Leiden heeft vastgesteld dat appellant niet woonachtig was op het door hem opgegeven uitkeringsadres, waar naast hem ook vier andere personen ingeschreven stonden. Na een onderzoek, inclusief een huisbezoek op 9 augustus 2012, heeft het college besloten de bijstand van appellant per 26 april 2012 in te trekken. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college handhaafde zijn besluit.
De rechtbank Den Haag heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de bevindingen van het huisbezoek voldoende grond vormden voor de conclusie dat appellant niet op het uitkeringsadres woonde. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij nooit elders heeft gewoond en dat de intrekking van zijn bijstand hem in ernstige financiële problemen brengt. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld. De Raad benadrukt dat het aan het bijstandverlenend orgaan is om aannemelijk te maken dat appellant niet op het uitkeringsadres woonde. De gronden van appellant in hoger beroep zijn grotendeels herhalingen van eerdere argumenten en de Raad heeft geen reden gevonden om de uitspraak van de rechtbank te weerleggen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.