In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de woonkostentoeslag die was toegekend aan betrokkene, een inwoner van de gemeente Haarlemmermeer. Betrokkene had op 23 april 2012 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag, omdat zij door het wegvallen van een pleegkostenvergoeding in financiële problemen was gekomen. De woonkostentoeslag was voor maximaal één jaar toegekend, met de verplichting dat betrokkene moest proberen andere oplossingen te vinden voor haar hoge woonlasten. Appellant, het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer, heeft de woonkostentoeslag beëindigd omdat betrokkene niet voldoende had aangetoond dat zij aan deze verplichtingen had voldaan.
De rechtbank Noord-Holland had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, waarna appellant een nieuw besluit had genomen dat de bezwaren van betrokkene ongegrond verklaarde. Betrokkene heeft in hoger beroep gesteld dat zij wel degelijk inspanningen had verricht om haar woonlasten te verlagen, maar de Raad oordeelde dat zij niet voldoende had aangetoond dat zij aan de verplichtingen had voldaan. De Raad benadrukte dat het op de weg van betrokkene lag om zich tot appellant te wenden als zij onduidelijkheid had over wat er van haar werd verwacht.
De Raad heeft appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 974,-, maar verklaarde het beroep tegen het besluit van 10 juli 2014 ongegrond. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de aanvrager van bijstand en de noodzaak om actief te zoeken naar oplossingen voor financiële problemen.