ECLI:NL:CRVB:2014:3591

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2014
Publicatiedatum
4 november 2014
Zaaknummer
13-2443 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het causaal verband tussen klachten en zwangerschap in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Nederland. Appellante, werkzaam als schoonmaakster, had zich ziek gemeld na haar bevalling in februari 2012 en ontving een uitkering op basis van de Wet arbeid en zorg (Wazo). Na haar ziekmelding concludeerde een verzekeringsarts dat er geen causaal verband was tussen haar klachten en de zwangerschap of bevalling, wat leidde tot de intrekking van haar Ziektewet-uitkering. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond, wat resulteerde in het hoger beroep bij de Centrale Raad.

De Raad heeft de argumenten van appellante, die stelde dat haar klachten een direct gevolg waren van haar zwangerschap, zorgvuldig overwogen. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat er onvoldoende bewijs was voor een causaal verband tussen de klachten van appellante en haar zwangerschap of bevalling. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om een onafhankelijk deskundige te benoemen af. De Raad concludeerde dat de klachten van appellante niet in overwegende mate het gevolg waren van de zwangerschap of bevalling, en dat de intrekking van de uitkering door het Uwv terecht was.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de criteria die gehanteerd worden bij het vaststellen van een causaal verband in het kader van de Ziektewet. De Raad bevestigde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/2443 ZW
Datum uitspraak: 29 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van
28 maart 2013, 12/6122 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.A.C. van Etten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2014. Namens appellante is verschenen mr. Van Etten. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als schoonmaakster in een hotel voor 20 tot 25 uur per week. Zij is [in] februari 2012 bevallen van een zoon. Tot en met 3 mei 2012 heeft zij een uitkering ingevolge de Wet arbeid en zorg (Wazo) ontvangen, waarna zij zich aansluitend heeft ziek gemeld vanwege psychische klachten en rugklachten.
1.2.
Na haar ziekmelding is appellante op 22 augustus 2012 op het spreekuur van een verzekeringsarts gezien. Na verkregen informatie van de behandelend psycholoog heeft de verzekeringsarts in een aanvullend rapport geconcludeerd dat appellante arbeidsongeschikt is voor het eigen werk, maar niet als gevolg van zwangerschap of bevalling. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 18 september 2012 aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 19 september 2012 niet (langer) arbeidsongeschikt is ten gevolge van zwangerschap of bevalling en met ingang van die datum geen recht (meer) heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW).
1.3.
Bij besluit van 26 november 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 september 2012, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 november 2012, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort weergegeven, overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv op inzichtelijke wijze onderbouwd dat een causaal verband als bedoeld in artikel 29a, vierde lid, van de ZW tussen de zwangerschap of bevalling en de lichamelijke klacht van appellante ontbreekt. Het Uwv heeft de ZW-uitkering terecht ingetrokken.
3. De stellingen van appellante in hoger beroep vormen in grote lijnen een herhaling van hetgeen reeds in beroep is aangevoerd. Samengevat heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat haar klachten een direct gevolg zijn van haar zwangerschap. In hoger beroep benadrukt appellante dat zij voor haar zwangerschap geen last had van klachten en de klachten tijdens en na haar laatste zwangerschap zijn ontstaan. Er is niet gebleken van een andere oorzaak voor het ontstaan van haar klachten. Appellante verzoekt de Raad dan ook om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 29a, vierde lid, van de ZW heeft de vrouwelijke verzekerde, nadat het recht op uitkering ingevolge de Wazo is geëindigd, recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon, indien zij aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap.
4.2.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft appellante zowel lichamelijk als psychisch onderzocht en rekening gehouden met de verkregen informatie van de psycholoog T. Duman-Bilir van 3 september 2012. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante gezien en gesproken, alsmede de door appellante overgelegde informatie van de fysiotherapeut M. Boon van 18 november 2012 bij zijn oordeel betrokken.
4.3.
In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding om tot een ander oordeel dan de rechtbank te komen. Bezien in het licht van de criteria van de Standaard “Zwangerschap en bevalling als oorzaak van ongeschiktheid voor haar arbeid” (Standaard) ziet de Raad geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de constateringen en het standpunt van de verzekeringsartsen dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor het oordeel dat de klachten van appellante in overwegende mate het gevolg zijn van zwangerschap of bevalling. Volgens de algemene criteria van de Standaard is het aannemelijker dat er sprake is van een oorzakelijk verband met de zwangerschap/bevalling als de klachten nog niet voor het begin van de zwangerschap bestonden. De aannemelijkheid van het verband tussen klacht en zwangerschap/bevalling wordt kleiner geacht naarmate er meer tijd is verstreken na de bevalling; ook in het geval dat er aanvankelijk wel een verband werd aangenomen. Volgens de standaard geldt in het algemeen dat als er drie maanden na de bevalling nog steeds sprake is van arbeidsongeschiktheid, dit aanleiding is tot een kritischer beoordeling van de oorzakelijkheid.
4.4.
Uit de informatie van de psycholoog blijkt dat appellante de praktijk sinds 15 juni 2012 bezoekt wegens al ruime tijd bestaande depressieve klachten met (rand) psychotische kenmerken. Veroorzakende en in stand houdende factoren zijn affectieve verwaarlozing in haar jeugd en later. Daarnaast bestaat de indruk dat bij appellante als persoon enige c.q. matige gevoeligheid bestaat voor stemmingsproblemen. Uit de informatie van de fysiotherapeut komt naar voren dat appellante al jaren terugkomende rugklachten heeft. Ook bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante (in het bijzijn van haar toenmalige gemachtigde) verklaard dat haar rugklachten al langer, voor haar laatste zwangerschap, speelden en dat zij al langere tijd psychische problemen ervaart, met in het verleden een gedwongen opname. De klachten zouden sedert haar laatste zwangerschap zijn verergerd, aldus appellante. Tegen die achtergrond is niet aannemelijk dat er een causaal verband bestaat tussen de klachten van appellante en haar zwangerschap of bevalling. De Raad ziet dan ook geen aanleiding tot het benoemen van een medisch deskundige.
4.5.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2014.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) K. de Jong
ew