ECLI:NL:CRVB:2014:3587

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2014
Publicatiedatum
4 november 2014
Zaaknummer
12-5509 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
  • J.Th. Wolleswinkel
  • G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bevordering met terugwerkende kracht in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de weigering van de Minister van Defensie om een ambtenaar met terugwerkende kracht te bevorderen. De betrokkene, werkzaam bij de defensie, had verzocht om bevordering tot een hogere rang met terugwerkende kracht tot 16 februari 2007, gebaseerd op de bevordering van collega’s die als nieuw feit werd aangeduid. De Raad oordeelde dat de bevordering van de collega’s niet als nieuw feit kon worden aangemerkt, maar dat de minister ten onrechte had gesteld dat het niet langer vervullen van de functie door de betrokkene een belemmering vormde voor de bevordering. De Raad stelde vast dat artikel 40 van de Beleidsregel aanstelling, functietoewijzing en bevordering defensie (BAFBD) van toepassing was op het moment van de oorspronkelijke beslissing en dat de uitleg van de minister te beperkend was. De Raad oordeelde dat de betrokkene recht had op bevordering met terugwerkende kracht tot de datum van functietoewijzing, omdat de nieuwe functiewaardering en -beschrijving een nieuw feit vormden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de minister werd veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene.

Uitspraak

12/5509 MAW
Datum uitspraak: 23 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
3 oktober 2012, 12/3293 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Defensie (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.P. Jellema hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. C. van Kins een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met een aantal soortgelijke zaken, plaatsgevonden op 11 september 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. A.J. Verdonk. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van Kins.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is werkzaam bij de [naam werkgever]en is bij besluit van
27 maart 2007 per 16 februari 2007 aangesteld in de functie van [naam functie] op de vliegbasis [naam vliegbasis] met de rang van [naam rang]. Met ingang van 12 november 2009 vervult betrokkene dezelfde functie op een andere locatie met daaraan verbonden de rang van [naam rang B]. Per 1 november 2010 is betrokkene aangesteld in de functie van [naam functie B] met de rang van [naam rang C]en sinds 1 augustus 2011 vervult hij de functie van [naam functie C] met de rang van [naam rang D].
1.2.
In het kader van de reorganisatie Logistiek Centrum [naam vliegbasis] is de functie van [naam functie] in 2009 opnieuw beschreven en gewaardeerd. De naam van de functie is gewijzigd in [naam rang D]met daaraan verbonden de rang van [naam rang B]. Op
8 december 2009 zijn besluiten verstuurd waarin de waardering en de rang of schaal van de functie definitief zijn vastgesteld. De geadresseerden zijn in de gelegenheid gesteld om een verzoek om heroverweging te doen. Betrokkene heeft een dergelijk besluit niet ontvangen.
1.3.
Bij besluiten van 28 januari 2011 zijn de bezwaren van collega’s P en Van N, gericht tegen de ongewijzigde vaststelling van de beschrijving en waardering van de functie van [naam rang D]in de rang van [naam rang B], gegrond verklaard. Op de functie is met ingang van 1 januari 2007, alsnog de functiebeschrijving van senior [naam rang D]van toepassing verklaard met daaraan verbonden de rang van [naam rang D].
1.4.
Met verwijzing naar de bevordering van de collega’s P en Van N heeft betrokkene bij rekest van 8 april 2011 verzocht hem met terugwerkende kracht tot 16 februari 2007 te bevorderen tot de rang van [naam rang D]. Op dit rekest is op 17 oktober 2011 afwijzend beslist.
1.5.
Betrokkene heeft tegen het besluit van 17 oktober 2011 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 5 maart 2012 (bestreden besluit) heeft appellant dit bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat het verzoek moet worden opgevat als een verzoek om terug te komen van het functietoewijzingsbesluit voor zover er daarbij de rang van [naam rang B] is toegekend. De bevordering van collega’s P en Van N wordt niet aangemerkt als een nieuw feit op basis waarvan tot heroverweging zou moeten worden overgegaan.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 17 oktober 2011 herroepen en de minister opgedragen betrokkene te bevorderen tot [naam rang D] met terugwerkende kracht tot 16 februari 2007. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzoek van betrokkene moet worden opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit waarin is medegedeeld dat aan zijn functie de rang van [naam rang C]gekoppeld blijft. De rechtbank ziet het feit dat de functie van [naam functie]/[naam rang D]naar aanleiding van het bezwaar van de collega’s P en Van N bij besluit van 28 januari 2011 met terugwerkende kracht hoger is gewaardeerd naar de rang van [naam rang D] als een nieuw gebleken feit. De uitspraak van 7 juni 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BW7806) waarop betrokkene zich heeft beroepen is eveneens van toepassing op de situatie van betrokkene, zodat hij met terugwerkende kracht tot de datum van functietoewijzing recht heeft op de hogere waardering en de hogere rang.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een nieuw feit niet (meer) bestreden. Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel dat appellant in de uitspraak van 7 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW7806 aanleiding had moeten vinden terug te komen van het besluit van 27 maart 2007 waarin aan betrokkene per 16 februari 2007 de functie van [naam rang D]en de daaraan verbonden rang van [naam rang C]is toegekend. Appellant wijst erop dat artikel 40 van de Beleidsregel aanstelling, functietoewijzing en bevordering defensie (BAFBD) per
1 februari 2011 is vervangen door artikel 24a van het Algemeen Militair Ambtenarenreglement (AMAR). Dit laatste artikel is hier van toepassing, nu betrokkene zijn rekest op 8 april 2011 heeft ingediend. Eerdergenoemde uitspraak ziet op de uitleg die aan een beleidsregel is gegeven. Het gaat in dit geval echter om de uitleg van een wettelijk voorschrift.
3.2.
Betrokkene heeft aangevoerd dat niet anders kan worden gezegd dan dat de functie van [naam functie] vanaf het begin een [naam rang D] met de benaming senior [naam rang D]is geweest. De tekst van artikel 40 van de BAFBD is vrijwel volledig gelijkluidend aan die van artikel 24a van het AMAR en de uitleg dient daarom gelijkluidend te zijn. Dat het AMAR geen beleidsregel is, kan de weging en uitkomst van de procedure niet anders maken. Het oordeel van de Raad in ECLI:NL:CRVB:2012:BW7806 over de te zeer beperkende en daardoor onredelijke uitleg van artikel 40 BAFBD is daarom één op één van toepassing op artikel 24a van het AMAR.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het rekest van betrokkene van 8 april 2011, waarbij hij heeft verzocht om bevordering met terugwerkende kracht in de functie van [naam functie], moet worden opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 27 maart 2007 waarbij betrokkene per
16 februari 2007 is aangesteld in de functie van [naam functie] met daaraan verbonden de rang van [naam rang]. Betrokkene heeft in deze aanstelling met de bijbehorende functiebeschrijving- en waardering berust. Een besluit als verzonden op 8 december 2009 heeft betrokkene niet ontvangen.
4.2.
Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder ambtshalve genomen besluit terug te komen worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Niet langer in geschil is en ook de Raad is van oordeel dat de nieuwe functiebeschrijving en -waardering van senior [naam rang D]die met terugwerkende kracht tot de datum van vaststelling van de nieuwe functie wordt toegepast een nieuw feit is als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De vraag die nu voorligt is of dit nieuwe feit appellant aanleiding had moeten geven betrokkene met terugwerkende kracht tot de datum van functietoewijzing voor te dragen voor bevordering tot [naam rang D].
4.3.
Naar aanleiding van de onder 1.3 vermelde bezwaren van P en Van N is op de functie die betrokkene van 16 februari 2007 tot 1 november 2010 heeft vervuld een nieuwe functiebeschrijving, te weten die van senior [naam functie], van toepassing verklaard met daaraan krachtens functiewaardering verbonden de rang van [naam rang D]. Deze van toepassing verklaring gold de - ook door betrokkene vervulde - functie als zodanig (de stoel). Ten tijde van het oorspronkelijke functietoewijzingsbesluit van 27 maart 2007, waarvan betrokkene herziening heeft gevraagd, was artikel 40 van de BAFBD van toepassing en niet artikel 24a van het AMAR zoals door appellant is betoogd. Daarom moet de onder 4.2 gestelde vraag aan de hand van artikel 40 van de BAFBD worden beoordeeld. Op grond van dit artikel dient, indien naar aanleiding van de uitkomst van een functiewaarderingsonderzoek - al dan niet in samenhang met een nieuwe functiebeschrijving - bij een bestaande functie sprake is van een verhoging van de rang, de defensieambtenaar die deze functie vervult bevorderd te worden tot deze rang.
4.4.
Het standpunt van appellant dat het niet langer vervullen van de functie door betrokkene ten tijde van het rekest aan bevordering in de weg staat deelt de Raad niet. Zoals de Raad in zijn onder 2 vermelde uitspraak van 7 juni 2012 heeft overwogen, is het onthouden van een bevordering met terugwerkende kracht enkel op de grond dat de betrokkene de functie niet meer vervulde ten tijde van het indienen van het rekest een te zeer beperkende en daarmee onredelijke uitleg van artikel 40, eerste lid, van de BAFBD. In tegenstelling tot wat appellant heeft betoogd, is in dit kader niet doorslaggevend of de gewijzigde functiewaardering, zoals in voornoemde uitspraak, onverplicht tot stand is gekomen of, zoals in dit geval, in bezwaar is afgedwongen door een andere ambtenaar. Ook is de reden waarom de ambtenaar de functie niet meer vervult niet van belang, zodat appellant ten onrechte onderscheid heeft gemaakt tussen een ambtenaar die met functioneel leeftijdsontslag gaat en een ambtenaar die binnen Defensie een andere functie aanvaardt. Dit brengt mee dat betrokkene met terugwerkende kracht tot de datum van functietoewijzing in aanmerking komt voor bevordering tot [naam rang D].
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. Er is aanleiding appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze worden begroot op € 974,- aan kosten voor rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht ten bedrage van € 466,- wordt geheven;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 974,-
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en
J.Th. Wolleswinkel en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2014.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD