ECLI:NL:CRVB:2014:3446

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2014
Publicatiedatum
23 oktober 2014
Zaaknummer
13-2141 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om functieonderhoud voor tactisch leidinggevende bij de politie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, werkzaam als tactisch leidinggevende B, had een aanvraag ingediend voor functieonderhoud, omdat de feitelijk opgedragen werkzaamheden niet overeenkwamen met de functiebeschrijving. De korpschef had deze aanvraag afgewezen, wat door de rechtbank werd vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de appellant leiding gaf aan een team dat in omvang was gegroeid, wat niet werd weerspiegeld in de functiebeschrijving. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de functiebeschrijving van Teamchef Forensische Opsporing niet adequaat was, omdat de kern van de functie van appellant niet correct werd weergegeven. De Raad heeft het besluit van de korpschef van 16 april 2013 vernietigd en de functietypering van tactisch leidinggevende C op appellant van toepassing verklaard. Tevens werd de korpschef veroordeeld in de proceskosten van de appellant. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte functiebeschrijving die de werkelijke verantwoordelijkheden en taken van een ambtenaar weerspiegelt.

Uitspraak

13/2141 AW, 13/2856 AW
Datum uitspraak: 23 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
12 maart 2013, 12/2351 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland, ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellant heeft mr. R. Achttienribbe, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft de korpschef op 16 april 2013 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Achttienribbe. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Burghout en mr. H.G.J. Breuer en [naam], leidinggevende van appellant ten tijde van belang.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als tactisch leidinggevende B. Deze functie is gewaardeerd in salarisschaal 11.
1.2.
Op 20 april 2011 heeft de korpschef het voornemen kenbaar gemaakt om de functie van tactisch leidinggevende B aan te merken als uitgangspositie van appellant voor de omzetting naar het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). Appellant heeft naar aanleiding hiervan een aanvraag gedaan om functieonderhoud.
1.3.
Bij besluit van 21 oktober 2011 heeft de korpschef dit verzoek afgewezen. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 april 2012 (bestreden besluit).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de korpschef opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. De rechtbank heeft appellant gevolgd in zijn beroepsgrond dat hij leiding geeft aan het team Forensisch Onderzoek, dat in de loop der jaren is gegroeid van 63 fte naar 96 fte, wat wezenlijk afwijkend is van de functiebeschrijving van appellant, waarin een omvang van circa 30 tot circa 60 fte wordt genoemd. In zoverre wijken de werkzaamheden van appellant wezenlijk af van de voor hem geldende functiebeschrijving - die een duidelijke begrenzing bevat van het aantal fte waaraan leiding wordt gegeven - zodat het verzoek om functieonderhoud ten onrechte is afgewezen, aldus de rechtbank.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De aangevallen uitspraak
3.1.
In artikel 2, tweede lid, in verbinding met artikel 1, aanhef en onder h, van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp) is bepaald dat de ambtenaar in de aanvraag tot functieonderhoud aannemelijk maakt dat hij gedurende ten minste een jaar op enig moment binnen de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011 feitelijk opgedragen werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie en in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving. Is dit niet het geval, dan wijst het bevoegd gezag op grond van artikel 4 van de Trfp de aanvraag af.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 21 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2588) gaat het bij een verzoek om functieonderhoud om de vraag of de feitelijk opgedragen werkzaamheden gedurende langere tijd wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving. Het is aan de betrokkene om dat aannemelijk te maken. Bij de beantwoording van die vraag is een slechts terughoudende toetsing niet op haar plaats nu die beantwoording zich moet richten op de vaststelling van feiten.
3.3.
In wat appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechtbank in verdergaande mate dan zij heeft gedaan had moeten oordelen dat appellants feitelijk opgedragen werkzaamheden wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functiebeschrijving. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de feitelijk opgedragen werkzaamheden op de punten ‘Complexiteit’ en ‘Contacten/Netwerk’ zijn te scharen onder de voor appellant geldende functiebeschrijving.
3.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, komt voor bevestiging in aanmerking.
Het nadere besluit
3.5.
Appellant heeft zich gemotiveerd gekeerd tegen de nieuwe beslissing op bezwaar van
16 april 2013. De Raad zal dit besluit met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht mede in de beoordeling betrekken.
3.6.
Bij het besluit van 16 april 2013 heeft de korpschef het besluit van 21 oktober 2011 herroepen en de (nieuwe) functietypering van Teamchef Forensische Opsporing op appellant van toepassing verklaard. Volgens de korpschef is deze functietypering het meest passend, omdat de door de rechtbank afwijkend geachte werkzaamheden in deze functie terugkomen onder het hoofdbestanddeel ‘Span of control’: “geeft operationeel leiding aan meerdere groepen, waarbij te denken valt aan een omvang van 60 fte of meer, waaronder projectleiders. Het merendeel van de medewerkers heeft een functie op schaal 6,7,8,9 en 10. Ook medewerkers met een hogere schaal kunnen in bijzondere gevallen deel uitmaken van de groep.”
3.7.
Het betoog van appellant dat de korpschef in het kader van de nieuw te nemen beslissing uitsluitend een functiebeschrijving uit het bestaande functiehuis heeft mogen selecteren, stuit af op hetgeen de Raad in zijn uitspraak van 26 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2198 (overwegingen 4.9.1 tot en met 4.9.4) heeft overwogen. Het betoog slaagt niet.
3.8.
Appellant heeft voor het overige in hoofdzaak betoogd dat de korpschef in het besluit van 16 april 2013 ten onrechte tot uitgangspunt heeft genomen dat hij op operationeel niveau leiding geeft. Appellant acht het onnavolgbaar dat de korpschef hem blijkens de functietypering van Teamchef Forensische Opsporing niet langer als tactisch leidinggevende, maar als operationeel leidinggevende beschouwt. Hij betoogt dat hij in werkelijkheid steeds op tactisch gebied leiding heeft gegeven.
3.9.
De korpschef heeft ter zitting van de Raad de achtergrond geschetst van de beslissing om de functiebeschrijving van Teamchef Forensische Opsporing op appellant van toepassing te verklaren. Een en ander gaat volgens de korpschef terug tot 2006, toen er een grote reorganisatie heeft plaatsgevonden. Appellant is bij die gelegenheid geplaatst in de functie van tactisch leidinggevende B, schaal 11. Daar is het volgens de korpschef misgegaan. Appellant had toen eigenlijk in een operationeel leidinggevende functie moeten worden geplaatst. Dit is echter niet gebeurd, omdat het functiehuis een dergelijke functie toentertijd niet kende op schaal 11-niveau.
3.10.1.
De door de korpschef (oorspronkelijk) voor appellant gebezigde functiebeschrijving is aangeduid als tactisch leidinggevende B/11. De functie is als volgt gedefinieerd: “Geeft leiding aan een bureau, geeft sturing aan werk- en veranderingsprocessen met (lees) resultaten op de middellange termijn. Vertaalt beleid naar meerdere disciplines voor de unit. Kan fungeren als projectleider voor projecten tot en met sectorniveau.” Als eerste hoofdbestanddeel is benoemd onder het kopje ‘Tactische beleidsvorming’:
- Levert een bijdrage aan de ontwikkeling van het bureau.
- Vertaalt doelstellingen in een beleidsplan, activiteitenplan en begroting voor het bureau.
- Zorgt ervoor dat het vastgestelde beleid geïmplementeerd wordt binnen het bureau.
- Maakt deel uit van sector- of divisie-MT.
3.10.2.
Als tweede hoofdbestanddeel is onder het kopje ‘Procesmanagement’ voorts vermeld: stemt werkzaamheden van leidinggevenden op elkaar af; geeft werkinstructies en opdrachten; verdeelt de taken optimaal over de aanwezige capaciteit.
3.10.3.
Onder het niveaubepalende element Span of control is in de functiebeschrijving van tactisch leidinggevende B/11 vermeld dat op tactisch gebied leiding wordt gegeven aan meerdere groepen, waarbij te denken valt aan een omvang van circa 30 fte tot 60 fte.
3.11.
De korpschef heeft de Raad er niet van kunnen overtuigen dat appellant in de praktijk
- in weerwil van de op hem (oorspronkelijk) toepasselijke functiebeschrijving - operationeel leiding gaf. Aannemelijk is juist dat appellant in de van belang zijnde periode steeds op tactisch gebied leiding heeft gegeven. Dit oordeel sluit aan bij de verklaringen die de leidinggevende[naam] op dit punt ter zitting heeft afgelegd. Zij heeft uitdrukkelijk bevestigd dat appellant op tactisch gebied leiding gaf. Aan het voorgaande doet niet af dat appellant, zoals de korpschef heeft gesteld, gelet op het geldende mandaatbesluit (strikt genomen) niet beschikte over de formele bevoegdheden van een tactisch leidinggevende. Hieraan komt geen overwegende betekenis toe. Beslissend zijn immers de aan appellant feitelijk opgedragen werkzaamheden. [naam] heeft daarnaast verklaard dat er van appellant op het gebied van beleid meer werd verlangd dan van een operationeel leidinggevende en dat er van hem ook een (strategische) toekomstvisie werd verwacht. [naam] heeft bovendien verklaard dat appellant uit hoofde van zijn functie leiding gaf aan operationeel leidinggevenden en dat laatstgenoemde functionarissen daarentegen leiding geven aan specialisten.
3.12.
Uit hetgeen onder 3.8 tot en met 3.11 is overwogen, volgt dat de aan appellant feitelijk opgedragen werkzaamheden niet afdoende zijn beschreven in de op appellant van toepassing verklaarde functiebeschrijving van Teamchef Forensische Opsporing. Nu de kern van de functie van appellant, het op tactisch gebied leiding geven, niet (langer) is terug te vinden in de gehanteerde functiebeschrijving, vormt deze beschrijving geen deugdelijke weergave van de kerntaken en verantwoordelijkheden van appellant.
3.13.
Dit betekent dat het beroep tegen het besluit van 16 april 2013 slaagt en dit besluit moet worden vernietigd.
3.14.
De Raad ziet in de gegeven omstandigheden vervolgens aanleiding om met het oog op de definitieve beslechting van het geschil zelf in de zaak te voorzien en de, zich onder de gedingstukken bevindende, functiebeschrijving van tactisch leidinggevende C op appellant van toepassing te verklaren. De Raad acht deze functiebeschrijving het meest passend; zij doet recht aan enerzijds de door de rechtbank afwijkend geachte werkzaamheden en anderzijds de kerntaken en verantwoordelijkheden van appellant, het op tactisch gebied leiding geven.
4. Er is aanleiding om de korpschef te veroordelen in de kosten van appellant tot een bedrag van € 974,- in bezwaar en € 1.217,50 in hoger beroep, alles wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand, dus tot een totaalbedrag van € 2.191,50.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 16 april 2013 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart de functietypering van tactisch leidinggevende C op appellant van toepassing en
bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit van
16 april 2013;
- bepaalt dat de korpschef aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage
van € 239,- vergoedt;
- veroordeelt de korpschef in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.191,50.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en C.H. Bangma en
C.G. Kasdorp als leden, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) T.A. Meijering

HD