ECLI:NL:CRVB:2014:3427

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2014
Publicatiedatum
21 oktober 2014
Zaaknummer
13-2728 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die voorheen werkzaam was als projectleider in de infrastructuur, had zich op 19 september 2011 ziek gemeld vanwege schildklierklachten, buikklachten en vermoeidheid. Hij ontving een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), maar deze werd per 15 maart 2012 beëindigd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op de grond dat hij weer geschikt werd geacht voor zijn maatgevende werk.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de beoordeling door de verzekeringsartsen. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn gronden en stelde hij dat zijn psychische en fysieke beperkingen door het Uwv waren onderschat. Hij betwistte de conclusie van de verzekeringsartsen dat hij per 15 maart 2012 geschikt was voor zijn werk.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv voldoende inzichtelijk en overtuigend had gemotiveerd waarom de appellant geschikt werd geacht voor zijn werk. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de beoordeling van de verzekeringsartsen in twijfel trokken. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/2728 ZW
Datum uitspraak: 13 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 april 2013, 12/2682 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 24 juni 2013 en 5 augustus 2013 heeft appellant nadere medische stukken overgelegd.
Het Uwv heeft in reactie op de nadere medische stukken een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 september 2013 overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2014. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was voorheen werkzaam als projectleider in de infrastructuur. Appellant heeft zich op 19 september 2011 vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving ziek gemeld wegens schildklierklachten, buikklachten en vermoeidheidsklachten. Aan appellant is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Bij besluit van 12 maart 2012 heeft het Uwv de aan appellant toegekende ZW-uitkering per 15 maart 2012 beëindigd op de grond dat appellant weer geschikt is voor zijn maatgevende werk.
1.3.
Bij besluit van 23 april 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van
12 maart 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat geen aanleiding bestaat om het medisch onderzoek van het Uwv onzorgvuldig te achten. De rechtbank heeft evenmin aanleiding gevonden voor twijfel aan de juistheid van de beoordeling van de verzekeringsartsen. Hierbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat appellant geen medische stukken heeft ingebracht die twijfel zouden kunnen oproepen aan de medische beoordeling. Met betrekking tot de in beroep ingebrachte stukken van de huisarts en de behandelende natuurarts van appellant heeft de rechtbank overwogen dat uit die stukken niet blijkt dat de klachten van appellant per 15 maart 2012 aan het verrichten van zijn arbeid in de weg stonden. De brief van de behandelend internist van 12 oktober 2012 heeft naar het oordeel van de rechtbank geen betrekking op de situatie van appellant op de in geding zijnde datum.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn in beroep aangevoerde gronden herhaald. Samengevat stelt appellant zich op het standpunt dat de artsen van het Uwv zowel zijn psychische als fysieke beperkingen hebben onderschat en dat hij door zijn beperkingen niet in staat is de arbeid van projectleider in de infrastructuur, per de hier in geding zijnde datum, te verrichten. De rechtbank heeft ten onrechte ten aanzien van de door appellant overgelegde brief van de behandelend internist van 12 oktober 2012 geoordeeld dat deze geen betrekking heeft op de medische situatie van appellant ten tijde van de datum in geding. De rechtbank heeft zonder meer de conclusie van de verzekeringsartsen gevolgd dat geen aanleiding is te veronderstellen dat de door appellant ondervonden moeheid het gevolg was van een psychische aandoening, terwijl er van de zijde van het Uwv geen psychiatrisch onderzoek heeft plaatsgevonden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Het onderzoek dat door de verzekeringsarts van het Uwv is verricht, is zorgvuldig geweest. Appellant is medisch onderzocht en de bevindingen van de behandelend internist en uroloog zijn bij die beoordeling betrokken. Hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen wordt onderschreven.
4.3.
In de door appellant in hoger beroep ingebrachte medische informatie worden onvoldoende aanknopingspunten gezien om aan de juistheid van het standpunt van de betrokken verzekeringsartsen van het Uwv te twijfelen. De Raad onderschrijft in dit verband het in hoger beroep gegeven commentaar van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals neergelegd in het rapport van 17 september 2013. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de ingebrachte medische stukken vastgesteld dat uit de informatie van de KNO-arts, internist en uroloog geen nieuwe medische gegevens zijn gebleken. Er zijn geen aanwijzingen voor een prostatis of een recidief melanoom en de schildklier is net voldoende ingesteld. Buiten klieren in de hals zijn er geen duidelijk objectiveerbare afwijkingen gevonden. Blijkens het rapport van de GZ-psycholoog van 3 mei 2013 komt appellant naar aanleiding van de resultaten naar een onderzoek van zijn vermoeidheidsklachten in aanmerking voor een individuele cognitieve gedragstherapie. Met recht wijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep er in zijn reactie op dit rapport - dat overigens niet slaat op de datum in geding - op dat deze psycholoog niet aangeeft dat sprake is van een psychische stoornis. De (overige) in hoger beroep overgelegde stukken hebben ofwel geen betrekking op de datum in geding of werpen geen wezenlijk nieuw licht op de gezondheidstoestand van appellant op die datum.
4.4.
Op grond van het vorenstaande wordt geoordeeld dat het Uwv inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd waarom appellant per 15 maart 2012 geschikt kan worden geacht voor zijn laatst verrichte werk in de functie van projectleider in de infrastructuur.
4.5.
De overwegingen 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen als voorzitter, in tegenwoordigheid van
J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2014.
(getekend) J. Riphagen
(getekend) J.T.P. Pot

QH