ECLI:NL:CRVB:2014:3425

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2014
Publicatiedatum
21 oktober 2014
Zaaknummer
13-1217 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die voorheen als heftruckchauffeur werkte. Appellant meldde zich ziek op 22 augustus 2011 vanwege rug-, onderbuik- en heupklachten, waarna hem een ZW-uitkering werd toegekend. Op 21 maart 2012 besloot het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de uitkering te beëindigen, omdat appellant weer geschikt werd geacht voor zijn maatgevende werk. Dit besluit werd in een later bezwaar ongegrond verklaard door het Uwv, wat leidde tot een rechtszaak bij de rechtbank Rotterdam. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusie van het Uwv dat appellant per 22 maart 2012 weer geschikt was voor arbeid, juist was.

Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Hij betwistte de juistheid van de eerdere beslissing en voerde aan dat hij niet in staat was om zijn werk als heftruckchauffeur te verrichten, vooral vanwege de trillingen die bij dit werk komen kijken. Appellant overhandigde aanvullende medische informatie ter ondersteuning van zijn standpunt, maar het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsarts van het Uwv zorgvuldig was en dat de bevindingen van de behandelende artsen, waaronder de neuroloog, adequaat waren meegenomen. De Raad concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de juistheid van het standpunt van de verzekeringsartsen te betwijfelen. De medische informatie die appellant in hoger beroep aanvoerde, bood geen nieuwe inzichten die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad bevestigde daarom de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond.

Uitspraak

13/1217 ZW
Datum uitspraak: 13 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
17 januari 2013, 12/2681 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.C.M. Welten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 30 december 2013 heeft appellant nadere medische stukken overgelegd.
Het Uwv heeft in reactie op de nadere medische stukken een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 januari 2014 overgelegd.
Bij brief van 20 augustus 2014 heeft appellant opnieuw nadere medische stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Welten. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.A. Kneefel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was voorheen werkzaam als heftruckchauffeur gedurende 40 uur per week. Appellant heeft zich op 22 augustus 2011 vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving ziek gemeld wegens rug-, onderbuik- en heupklachten. Aan appellant is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Bij besluit van 21 maart 2012 heeft het Uwv de aan appellant toegekende uitkering op grond van de ZW per 22 maart 2012 beëindigd op de grond dat appellant weer geschikt is voor zijn maatgevende werk.
1.3.
Bij besluit van 10 mei 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van
21 maart 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen dat appellant met ingang van 22 maart 2012 weer geschikt is voor zijn arbeid in de zin van de ZW. De rechtbank heeft de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd en geoordeeld dat uit de door appellant in beroep ingebrachte informatie van zijn wervelzuilchirurg/voetchirurg van 3 augustus 2012 niet kan worden afgeleid dat appellant op 22 maart 2012 meer beperkt was dan door het Uwv is aangenomen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de juistheid van de aangevallen uitspraak betwist. Hij heeft zijn standpunt herhaald dat hij op en na 22 maart 2012 niet in staat is het werk van heftruckchauffeur te verrichten, vooral gelet op de trillingen die zich bij dat werk voordoen. Appellant heeft aangevoerd dat de in beroep ingebrachte medische informatie de rechtbank aanleiding had moeten geven een nader medisch onderzoek door een onafhankelijke deskundige te doen instellen. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant in hoger beroep onder meer nadere (medische) informatie van het Universitair Ziekenhuis Gent, Fysische Geneeskunde en Revalidatie in het geding gebracht.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Het onderzoek dat door de verzekeringsarts van het Uwv is verricht is zorgvuldig geweest. Appellant is medisch onderzocht en de bevindingen van de behandelende artsen en met name van de behandelend neuroloog zijn bij die beoordeling betrokken. Hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen wordt onderschreven. Met recht heeft het Uwv er op gewezen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met het door appellant genoemde punt van de trillingen bij het besturen van een heftruck rekening heeft gehouden.
4.3.
In de door appellant in hoger beroep ingebrachte medische informatie worden onvoldoende aanknopingspunten gezien om aan de juistheid van het standpunt van de betrokken verzekeringsartsen te twijfelen. Voor wat betreft de bij brief van 30 december 2013 door appellant overgelegde medische stukken wordt het in hoger beroep gegeven commentaar van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals neergelegd in het rapport van
9 januari 2014, onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de ingebrachte medische stukken vastgesteld dat er een verschil is in perfusie linker-rechter bovenbeen, beperkt tot de weke delen. Uit de medische stukken blijken geen onderzoeksbevindingen op grond waarvan de klachten van appellant kunnen worden verklaard, bovendien ziet een deel van de medische informatie niet op de datum in geding.
4.4.
Eenzelfde oordeel geldt ten aanzien van de bij brief van 20 augustus 2014 door appellant overgelegde medische stukken. Deze stukken dateren van (ver) na de in geding zijnde datum en bevatten geen informatie die een wezenlijk ander licht werpt op de medische situatie van appellant op die datum. Ook ten aanzien van de schouderklachten is niet gebleken dat zij al op de datum in geding een relevante belemmering vormden voor het verrichten van de maatgevende arbeid. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat appellant met ingang van die datum geschikt was te achten voor zijn arbeid in de zin van de ZW. Voor een nader deskundig onderzoek bestaat daarom geen aanleiding.
4.5.
De overwegingen 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen als voorzitter, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2014.
(getekend) J. Riphagen
(getekend) J.T.P. Pot

JS