ECLI:NL:CRVB:2014:3385

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 oktober 2014
Publicatiedatum
17 oktober 2014
Zaaknummer
13-2205 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen informatieve mededeling over jaarlijkse gesprekken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die sinds 30 maart 2012 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had bezwaar gemaakt tegen een mededeling van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Deze mededeling, gedaan in een besluit van 26 juni 2012, hield in dat het college ten minste één keer per jaar met appellant wilde bespreken hoe het met hem ging. Appellant stelde dat deze mededeling gericht was op rechtsgevolg en dat hij hiertegen bezwaar kon maken.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de mededeling van het college van informatieve aard was en niet gericht op een rechtsgevolg. Het college had het bezwaar van appellant tegen deze mededeling terecht niet-ontvankelijk verklaard. De Raad benadrukte dat de mededeling geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het geen wijziging in de rechtspositie van appellant teweegbracht. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van griffier T.A. Meijering, en werd openbaar uitgesproken op 14 oktober 2014.

Uitspraak

13/2205 WWB
Datum uitspraak: 14 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 maart 2013, 12/4536 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Shahbazi, advocaat, hoger beroep ingesteld. Nadien heeft
mr. Shahbazi zich aan de zaak onttrokken.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2014. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.S. Kisoentewari.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt met ingang van 30 maart 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Op hem zijn de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB van toepassing.
1.2.
Bij besluit van 26 juni 2012 heeft het college aan appellant tijdelijk een ontheffing verleend van de sollicitatieplicht en de verplichting om mee te werken aan andere activiteiten om weer aan het werk te komen. Het college heeft in het besluit voorts aangegeven: “Graag bespreken we tenminste een keer per jaar met u hoe het met u gaat (…). Uw situatie kan namelijk veranderen en mogelijk gelden de afspraken die wij nu met u hebben gemaakt dan niet meer” (zinsnede).
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 juni 2012, voor zover het college heeft aangegeven dat de afdeling Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) ten minste een keer per jaar met appellant wil bespreken hoe het met hem gaat.
1.4.
Het college heeft bij besluit van 15 augustus 2012 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 juni 2012 niet-ontvankelijk verklaard. De zinsnede in het besluit van 26 juni 2012 is van informatieve aard. Het is een mededeling die niet is gericht op een rechtsgevolg.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft, samengevat, aangevoerd dat het besluit van 26 juni 2012 op rechtsgevolg is gericht. Het voeren van een gesprek met de DWI is geen vrijblijvende aangelegenheid en afhankelijk van het verloop van het gesprek wijzigt de rechtspositie van appellant. Appellant heeft gelet op de rechtsmiddelenclausule erop mogen vertrouwen dat hij bezwaar kon maken tegen dit besluit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De zinsnede in het besluit van 26 juni 2012 moet aangemerkt worden als een - niet op rechtsgevolg gerichte - mededeling van informatieve aard. Door deze mededeling verandert er niets aan de voordien bestaande rechtspositie van appellant. Ook zonder deze mededeling kan het college appellant al ingevolge de op hem rustende inlichtingen- en medewerkingsverplichting van artikel 17 van de WWB oproepen voor een gesprek. Deze mededeling is dus geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het college heeft daarom het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.2.
De beroepsgrond dat appellant gelet op de rechtsmiddelenclausule erop mocht vertrouwen dat hij bezwaar kon maken slaagt niet. Het besluit van 26 juni 2012 omvat naast de zinsnede ook een ontheffing van arbeidsverplichtingen, waarmee de rechtspositie van appellant wel is gewijzigd. De rechtsmiddelenclausule ziet op dit besluit en is daarom terecht opgenomen. Vertrouwen dat tegen de zinsnede bezwaar zou kunnen worden gemaakt valt daaraan niet te ontlenen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak bevestigd moet worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2014.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) T.A. Meijering

HD