ECLI:NL:CRVB:2014:3384

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 oktober 2014
Publicatiedatum
17 oktober 2014
Zaaknummer
13-3009 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 31 januari 2011 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die eerder de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Groningen om de bijstand te herzien en terug te vorderen, heeft bevestigd. De aanleiding voor het onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand was een tip dat de echtgenote van appellant en hun kinderen in Tunesië woonden. De sociale recherche heeft bankafschriften opgevraagd en appellant verhoord, waaruit bleek dat appellant maandelijks € 450,- ontving op zijn bankrekening, maar deze inkomsten niet had gemeld aan het college.

Het college heeft op basis van deze informatie besloten de bijstand over een bepaalde periode te herzien en de teveel verstrekte bijstand terug te vorderen. Appellant betwist dat hij inkomsten heeft ontvangen en stelt dat de betalingen van een derde persoon, M. [H.], betrekking hebben op de terugbetaling van een lening. De Raad oordeelt dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door de bankrekening en de maandelijkse overschrijvingen niet te melden. Hierdoor heeft hij teveel bijstand ontvangen, wat het college het recht geeft om de bijstand te herzien en terug te vorderen.

De Raad bevestigt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de overschrijvingen geen invloed hadden op zijn recht op bijstand. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/3009 WWB, 13/3010 WWB
Datum uitspraak: 14 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
25 april 2013, 12/1265 en 12/1268 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Bakker. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Blokzijl.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt laatstelijk sinds 31 januari 2011 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Naar aanleiding van een tip dat de echtgenote van appellant en hun kinderen al een aantal jaren in Tunesië woonachtig zijn, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader heeft de sociale recherche onder meer bankafschriften bij appellant opgevraagd en is appellant verhoord. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in rapporten van 5 juni 2012 en 11 juni 2012.
1.3.
Bij besluit van 12 juni 2012 heeft het college de bijstand over de periode van 1 maart 2011 tot en met 31 december 2011 (de te beoordelen periode) herzien en de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 6.659,51 teruggevorderd. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellant niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenverplichting, waardoor hem teveel bijstand is verstrekt. Hierbij is vermeld dat appellant de door hem over genoemde periode ontvangen inkomsten ter hoogte van € 450,- per maand niet aan het college heeft opgegeven.
1.4.
Bij besluit van eveneens 12 juni 2012 heeft het college de bijstand met ingang van
1 juli 2012 verlaagd met 100% van de toepasselijke bijstandsnorm gedurende één maand. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellant over de te beoordelen periode geen gegevens heeft doorgegeven over zijn inkomsten, waardoor hem teveel bijstand is verstrekt.
1.5.
Bij besluit van 2 november 2012 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het onder 1.3 genoemde besluit van 12 juni 2012 ongegrond verklaard.
1.6.
Bij besluit van eveneens 2 november 2012 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar tegen het onder 1.4 genoemde besluit van 12 juni 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen bestreden besluit 1 en bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij betwist dat hij over de te beoordelen periode inkomsten heeft ontvangen. In dit verband heeft appellant aangevoerd dat de betalingen van M. [H.] (H) aan hem in die periode zien op de terugbetaling van een lening. Van een schending van de inlichtingenverplichting is dan ook geen sprake. Het college is derhalve ten onrechte overgegaan tot herziening en terugvordering van bijstand. Om die reden heeft het college ook ten onrechte een maatregel opgelegd. Appellant heeft verzocht om toekenning van schadevergoeding.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Herziening en terugvordering
4.1.1.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB, voor zover hier van belang, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
4.1.2.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WWB, voor zover hier van belang, heeft een alleenstaande recht op algemene bijstand indien (a) het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm en (b) er geen in aanmerking te nemen vermogen is. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is de hoogte van de algemene bijstand het verschil tussen het inkomen en de bijstandsnorm.
4.1.3.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de WWB worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In artikel 32, eerste lid, van de WWB is bepaald wat onder inkomen moet worden verstaan.
4.2.
Vaststaat dat H gedurende de te beoordelen periode maandelijks een bedrag van € 450,- heeft overgemaakt op een ten name van appellant staande ING-bankrekening met
nummer [nummer] (maandelijkse overschrijvingen). Niet in geschil is dat appellant het college niet over het bestaan van deze bankrekening, noch van de stortingen daarop had ingelicht. Voorts heeft appellant ter zitting erkend dat hij de vordering op H evenmin bij aanvang van de bijstandsverlening, noch nadien, bij het college heeft gemeld.
4.3.
Appellant had bij het college melding moeten maken van de onder 4.2 bedoelde bankrekening, de vordering op H en de maandelijkse overschrijvingen. Door dat niet te doen heeft appellant zijn wettelijke inlichtingenverplichting geschonden. Bij die stand van zaken ligt het op de weg van appellant om te stellen en te bewijzen dat indien hij wel aan zijn inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, volledig recht op bijstand heeft.
4.4.
Nu de maandelijkse overschrijvingen plaatsvonden op de bankrekening van appellant, moeten zij worden gerekend tot de middelen waarover appellant ingevolge artikel 31, eerste lid, van de WWB feitelijk beschikte. Zij moeten vervolgens worden aangemerkt als inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de WWB. Appellant kon immers over de aldus ontvangen bedragen maandelijks vrijelijk beschikken ten behoeve van zijn levensonderhoud. Dus staan de maandelijkse overschrijvingen in zoverre aan verlening van bijstand in de weg. De stelling dat deze overschrijvingen de terugbetaling van een lening betreffen, kan appellant niet baten. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt, zoals gelet op 4.3 op zijn weg lag, dat hier sprake was van vermogensmutaties die niet van belang waren voor de vaststelling van (de hoogte van) het recht op bijstand. Hij heeft zijn standpunt immers op dit punt niet met concrete en verifieerbare bewijzen onderbouwd. De enkele verklaring van H dat hij een bedrag van € 5.000,- van appellant heeft geleend en dat dit bedrag in maandelijkse termijnen zal worden terugbetaald, is daartoe onvoldoende.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het college aan appellant, als een gevolg van een schending van de wettelijke inlichtingenverplichting, teveel bijstand heeft verstrekt. Gelet hierop was het college bevoegd om met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB de bijstand van appellant in verband met de maandelijkse overschrijvingen te herzien en de teveel gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. Appellant heeft de uitoefening van deze bevoegdheden niet bestreden.
Maatregel
4.6.
Gelet op 4.1 tot en met 4.5 staat vast dat appellant in de te beoordelen periode de wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden. Nu niet kan worden gezegd dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, was het college gehouden met toepassing van artikel 18, tweede lid, van de WWB de bijstand van appellant overeenkomstig de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand van de gemeente Groningen te verlagen. Appellant heeft de zwaarte van de maatregel verder niet bestreden.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding moet daarom worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van T. A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2014.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) T.A. Meijering

HD