ECLI:NL:CRVB:2014:3376

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2014
Publicatiedatum
17 oktober 2014
Zaaknummer
13-733 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van AOW-pensioen en schending van de hoorplicht door de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om de toekenning van een AOW-pensioen aan appellant, geboren in 1944 en met de Surinaamse nationaliteit. Appellant heeft van 1963 tot 1974 en van 1978 tot 1981 in Nederland gewoond en heeft in juli 2011 een AOW-pensioen aangevraagd. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft hem bij besluit van 27 oktober 2011 een AOW-pensioen toegekend met terugwerkende kracht tot juli 2010, maar slechts ter hoogte van 30% van het maximale pensioen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard op 24 januari 2012. De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de Svb niet bevoegd was om het pensioen met een langere periode van terugwerkende kracht toe te kennen, en dat er geen sprake was van een bijzonder geval.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord tijdens de bezwaarprocedure. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Svb er ten onrechte van is uitgegaan dat appellant geen gebruik wilde maken van zijn recht om te worden gehoord. De Raad concludeert dat de schending van de hoorplicht niet kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de Svb in bezwaar de omstandigheden van appellant had moeten overwegen. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, maar bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Tevens wordt de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 974,- bedragen.

Uitspraak

13/733 AOW
Datum uitspraak: 17 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
20 december 2012, 12/954 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Aruba (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft drs. M. L. Hassell, werkzaam bij juridisch adviesbureau Consultorio San Nicolas, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2014. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is geboren [in] 1944 en heeft de Surinaamse nationaliteit. Hij heeft van 1963 tot 1974 en van 1978 tot 1981 in Nederland gewoond. In juli 2011 heeft appellant een pensioen op grond van Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Bij besluit van
27 oktober 2011 heeft de Svb appellant met ingang van juli 2010 een AOW-pensioen toegekend ter hoogte van 30% van het maximale pensioen.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 24 januari 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Svb niet bevoegd is het pensioen met een langere periode van terugwerkende kracht toe te kennen. Volgens de rechtbank is geen sprake van een bijzonder geval. Appellant had contact moeten opnemen met de Svb indien er problemen waren met het Nederlandse consulaat. Het is voor rekening van appellant dat hij dit niet heeft gedaan. De omstandigheid dat appellant vreesde dat een uitkering zou kunnen worden ingetrokken, omdat hij samenwoonde met een jongere partner, komt naar het oordeel van de rechtbank voor risico van appellant. Voorts is geoordeeld dat de Svb terecht niet is toegekomen aan het beoordelen van de financiële hardheid. De rechtbank heeft aanleiding gezien - voor zover appellant een beroep heeft willen doen op de schending van de
hoorplicht - om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren. Daarbij is overwogen dat appellant niet is benadeeld door de gang van zaken, voldoende gelegenheid heeft gehad om op het standpunt van de Svb te reageren en van deze gelegenheid ook gebruik heeft gemaakt.
3.1.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit ten onrechte met toepassing van artikel 6:22 van de Awb in stand is gelaten. Appellant is in bezwaar niet gehoord. Niet is uitgesloten dat appellant op de hoorzitting iets zou hebben aangedragen wat tot het aannemen van een bijzonder geval kan leiden. Voorts is gesteld dat bij het bestreden besluit ten onrechte geen beslissing is genomen over de kosten van appellant voor de behandeling van het bezwaar en dit door de rechtbank is miskend.
3.2.
De Svb heeft het standpunt ingenomen dat geen sprake is van een bijzonder geval. Zo de hoorplicht al is geschonden, wordt dit gebrek door artikel 6:22 van de Awb gepardonneerd. Bij brief van 21 maart 2013 heeft de Svb meegedeeld dat het verzoek om vergoeding van de kosten van appellant voor de behandeling van het bezwaar is afgewezen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Beoordeeld dient te worden of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat - zo appellant heeft bedoeld te stellen dat hij ten onrechte niet is gehoord over zijn bezwaar - dit gebrek moet worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, zoals dat artikel luidde tot 1 januari 2013. In dit verband dient allereerst te worden bezien of de Svb terecht heeft afgezien van het horen van appellant.
4.2.
De Svb heeft met toepassing van artikel 51a van de AOW van het horen afgezien, omdat appellant niet heeft gereageerd op het verzoek van de Svb om het aanvraagformulier voor een hoorzitting binnen de bij brief van 14 december 2011 gestelde termijn terug te sturen. Deze brief is gericht aan de gemachtigde van appellant. Appellant stelt dat de gemachtigde deze brief niet heeft ontvangen. Bezien dient te worden of aannemelijk is dat de brief door de gemachtigde van appellant is ontvangen. Daarbij ligt het allereerst op de weg van de Svb aannemelijk te maken dat de brief is verzonden. Van belang is, enerzijds, dat de brief juist is geadresseerd. Dit is tussen partijen niet in geschil. Anderzijds is van belang dat de brief niet is voorzien van een verzenddatum, de Svb niet heeft toegelicht of hij beschikt over een deugdelijke verzendregistratie en niet is gebleken dat is nagegaan of er ten tijde van de verzending door het postbedrijf melding is gemaakt van actuele problemen bij de postbezorging. Voorts kan niet worden gezegd dat de aan de gemachtigde van appellant verzonden poststukken in de regel op zijn adres worden ontvangen, nu de gemachtigde eerder aan de Svb heeft gemeld dat de toegezegde aanvraagformulieren niet zijn ontvangen. Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk dat de brief van 14 december 2012 is verzonden. De Svb is er daarom ten onrechte van uitgegaan dat appellant geen gebruik wilde maken van het recht om te worden gehoord.
4.3.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, is er onvoldoende grond om de schending van de hoorplicht te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. De Svb stond in bezwaar immers voor de beoordeling of sprake is van een bijzonder geval, in verband waarmee de door appellant aangevoerde omstandigheden in aanmerking dienen te worden genomen. Terecht heeft appellant erop gewezen dat bij het primaire besluit geen aandacht is besteed aan de al bij de aanvraag vermelde omstandigheden.
4.4.
Appellant heeft zijn stelling dat sprake is van een bijzonder geval onderbouwd door te wijzen op het conflict dat hij destijds had met een ambtenaar van de Nederlandse ambassade in Suriname en op het feit dat hij samenwoonde met een vrouw van jonger dan 65 jaar. De rechtbank heeft in deze omstandigheden terecht geen aanleiding gezien aan te nemen dat sprake is van een bijzonder geval waarin het pensioen met verdergaande terugwerkende kracht dan een jaar zou moeten worden toegekend. Immers, niet is inzichtelijk geworden op welke wijze deze omstandigheden appellant de mogelijkheid zouden hebben ontnomen de aanvraag eerder in te dienen. Daaraan doet niet af dat appellant in bezwaar onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. Appellant heeft in beroep en hoger beroep voldoende gelegenheid gehad zijn stellingen toe te lichten en omstandigheden aan te voeren. De te late indiening van de aanvraag is daarom niet verschoonbaar. Nu moet worden aangenomen dat de omstandigheden geen bijzonder geval meebrengen, is terecht geoordeeld dat de Svb niet toekomt aan de vraag of sprake is van financiële hardheid.
4.5.
De stelling van appellant dat bij het bestreden besluit ten onrechte geen beslissing is genomen over de kosten van appellant voor de behandeling van het bezwaar, moet worden verworpen. Van belang is dat bij het bestreden besluit het bezwaar ongegrond is verklaard en het (primaire) besluit van 27 oktober 2011 in stand is gelaten. Het ontbreken van een uitdrukkelijke beslissing in het bestreden besluit over het verzoek om vergoeding van deze kosten dient in dit geval te worden opgevat als een afwijzing van dit verzoek. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ongegrond is, bestond voor de rechtbank geen aanleiding een afzonderlijke beslissing te nemen over de kosten in bezwaar. Daaraan doet niet af dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit in hoger beroep voor vernietiging in aanmerking komen, nu bepaald dient te worden dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven en het besluit van 27 oktober 2011 wordt gehandhaafd. Gelet op het voorgaande moet worden aangenomen dat bij het bestreden besluit - impliciet - is beslist over de kosten in bezwaar, zodat de brief van 21 maart 2003 niet kan worden beschouwd als gericht op enig (zelfstandig) rechtsgevolg. Dit betekent dat de - als besluit gepresenteerde - brief van 21 maart 2013 niet kan worden aangemerkt als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Aan de toepassing van artikel 6:19 van de Awb wordt daarom niet toegekomen.
4.6.
Uit de overwegingen onder 4.1. tot en met 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak en
- wegens strijd met artikel 51a van de AOW - het bestreden besluit dienen te worden vernietigd. De Raad zal bepalen dat de rechtgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
5. Aanleiding bestaat om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 487,- in beroep en op € 487,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 974,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 24 januari 2012;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 157,- vergoedt;
- veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 974,-.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) V. van Rij

HD