ECLI:NL:CRVB:2014:3268
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verlaging van bijstand op grond van verwijtbaarheid bij niet-nakoming van verplichtingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had verplichtingen die hij niet naar behoren nakwam. Het college van burgemeester en wethouders van Zwolle had de bijstand van de appellant verlaagd, omdat hij zich niet had gehouden aan de werkervaringsovereenkomst en niet was verschenen op een uitnodiging voor een gesprek. De appellant stelde dat hem geen verwijt kon worden gemaakt voor deze gedragingen.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de beëindiging van de werkervaringsovereenkomst niet aan hem te verwijten was. Hij had zijn werkgever pas op het laatste moment geïnformeerd over zijn afwezigheid en had niet adequaat gereageerd op vragen van de werkgever. Dit leidde tot de conclusie dat er wel degelijk sprake was van verwijtbaarheid.
Daarnaast was het ook niet in geschil dat de appellant zonder bericht niet was verschenen op een afspraak met zijn werkcoach. De Raad oordeelde dat de appellant onvoldoende had onderbouwd dat hij de uitnodiging niet tijdig had ontvangen en dat hij had moeten beseffen dat er meer in het besluit stond dan alleen de maatregel.
Op basis van deze overwegingen heeft de Raad geoordeeld dat het college op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB gerechtigd was om de bijstand te verlagen. Het hoger beroep van de appellant is dan ook afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank is bevestigd.