ECLI:NL:CRVB:2014:3256
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van bijzondere bijstand voor niet door de ziektekostenverzekeraar vergoede kosten van tandheelkundige implantaten en kronen
In deze zaak heeft appellante op 11 januari 2012 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van tandheelkundige implantaten en kronen, die niet door haar ziektekostenverzekeraar werden vergoed. Het college van burgemeester en wethouders van Gouda heeft deze aanvraag op 20 februari 2012 afgewezen, met als argument dat er een voorliggende, toereikende en passende voorziening is en dat er geen medische noodzaak voor de behandeling bestaat. Dit besluit werd later in een bestreden besluit van 14 november 2012 gehandhaafd.
De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat er wel degelijk een medische noodzaak was, die voortkwam uit haar psychische gesteldheid. Ter ondersteuning van haar standpunt overhandigde zij een brief van haar psycholoog, waarin werd gesteld dat haar behandeling zich richtte op haar angstklachten en zelfbeeld, maar niet specifiek op de gevolgen van het gemis van de implantaten en kronen.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat volgens de WWB geen recht op bijstand bestaat als er een voorliggende voorziening is die als toereikend en passend wordt beschouwd. De Raad oordeelde dat de Zorgverzekeringswet als een dergelijke voorziening moet worden gezien. Het college had bovendien beleid dat bijzondere bijstand voor tandheelkundige kosten alleen kan worden verleend als uit medisch onderzoek blijkt dat de behandeling noodzakelijk is. De Raad concludeerde dat appellante niet had aangetoond dat er een medische noodzaak was voor de gevraagde behandeling, en bevestigde daarmee de uitspraak van de rechtbank.