ECLI:NL:CRVB:2014:3255

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
7 oktober 2014
Zaaknummer
14-385 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaartermijn niet verschoonbaar verklaard in hoger beroep inzake bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft appellanten die bijstand ontvingen op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Heerlen had het bezwaar van appellanten niet-ontvankelijk verklaard wegens een niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn. Appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. J.F.E. Kikken, stelden dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was vanwege grote financiële nadelen en dat hen geen verwijt kon worden gemaakt.

De Raad heeft vastgesteld dat het primaire besluit, waarbij het college de gemaakte kosten van bijstand terugvorderde, op de juiste wijze was bekendgemaakt. De appellanten hadden niet tijdig aangegeven dat de correspondentie naar een ander adres moest worden verzonden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar was, en de Centrale Raad van Beroep heeft dit oordeel onderschreven. De Raad vond geen aanknopingspunten in de argumenten van appellanten om tot een ander oordeel te komen.

De uitspraak bevestigt dat de procedurele regels rondom bezwaartermijnen strikt moeten worden nageleefd en dat de verantwoordelijkheid voor tijdige indiening van bezwaren bij de appellanten ligt. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

14/385 WWB
Datum uitspraak: 7 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 11 december 2013, 12/2261 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant](appellant) en [Appellante](appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.F.E. Kikken, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2014. Appellanten zijn, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J. Quaedvlieg.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Bij brief van 9 april 2008 heeft Bewindvoering Limburg het college verzocht alle correspondentie te richten aan: “Bewindvoering Limburg, inzake [Appellant] [adres]”. Bij vonnis van 21 oktober 2008 is ten aanzien van appellanten de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) uitgesproken.
1.2.
Bij aan het onder 1.1 vermelde adres verzonden besluit van 22 juni 2009 (primaire besluit) heeft het college met toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB de over de periode van 16 augustus 2006 tot en met 30 november 2008 gemaakte kosten van bijstand van appellanten teruggevorderd tot een bedrag van € 29.473,63. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellanten teveel bijstand hebben ontvangen door een nabetaling op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
1.3.
Het primaire besluit is door Bewindvoering Heerlen op 6 juli 2009 doorgestuurd naar
[naam bewindvoerder] ([bewindvoerder]), bewindvoerder WSNP te [plaatsnaam]. Bij brief van 9 juli 2009 heeft [bewindvoerder] het college meegedeeld dat zij dit besluit ontvangen heeft en dat de rechtbank WSNP heeft uitgesproken waarbij zij is benoemd als bewindvoerder.
1.4.
Bij brief van 5 oktober 2012 heeft mr. Kikken namens appellanten bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.5.
Bij besluit van 20 november 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellanten niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de bezwaartermijn is overschreden en dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Appellanten hebben voorafgaand aan het primaire besluit niet meegedeeld dat de correspondentie naar een ander adres dan het onder 1.1 vermelde adres moest worden verzonden. Het primaire besluit is op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt. De stelling van appellanten dat Bewindvoering Limburg dit besluit niet tijdig heeft doorgestuurd leidt niet tot een ander standpunt. Dit komt voor eigen rekening en risico.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat zij begrijpt dat de situatie met twee verschillende bewindvoerders verwarrend is en nadelig voor appellanten is uitgevallen maar dat het primaire besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt door toezending aan het adres dat op 9 april 2008 aan het college is doorgegeven. In wat appellanten hebben aangevoerd, te weten dat er zeer grote financiële nadelen zijn verbonden aan de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
3.
Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij hebben herhaald dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is gelet op zeer grote financiële nadelen en omdat hen geen enkel verwijt kan worden gemaakt.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust. In wat appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. Dat de bewindvoerders geen bezwaar hebben gemaakt tegen het primaire besluit en appellanten niet in kennis hebben gesteld van dit besluit vormt geen aanleiding voor een ander oordeel.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2014.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) T.A. Meijering

HD