ECLI:NL:CRVB:2014:3246

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
7 oktober 2014
Zaaknummer
13-2738 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand wegens niet tijdig indienen van gevraagde gegevens

Op 9 oktober 2012 diende appellante een aanvraag om bijstand in op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) verzocht appellante om bepaalde gegevens ter beoordeling van haar aanvraag. Bij een herstelbrief van 6 november 2012 werd appellante opnieuw in de gelegenheid gesteld om de gevraagde gegevens voor 20 november 2012 in te leveren. Appellante heeft echter niet gereageerd op deze brief.

Op 23 november 2012 besloot het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat appellante de gevraagde gegevens niet had ingeleverd. Dit besluit werd in een later bezwaar door het college bevestigd. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond.

In hoger beroep betwistte appellante de tijdige ontvangst van de herstelbrief, die volgens haar bij haar buren was bezorgd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het bestuursorgaan aannemelijk moet maken dat de brief is verzonden naar het juiste adres. Aangezien het college dit had gedaan, lag het op de weg van appellante om aan te tonen dat zij de brief niet tijdig had ontvangen. Appellante slaagde hier niet in, omdat zij geen concrete feiten had aangedragen die de tijdige ontvangst van de herstelbrief konden betwijfelen.

De Raad concludeerde dat appellante niet binnen de gestelde termijn de gevraagde gegevens had ingeleverd en dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen en de eerdere uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/2738 WWB
Datum uitspraak: 7 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 16 april 2013, 13/1150 en 13/1155 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.P. Dayala, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 15 juli 2014. Partijen zijn, appellante met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 9 oktober 2012 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Op de afspraakbevestiging heeft de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) aangegeven welke gegevens appellante dient te overleggen ter beoordeling van haar aanvraag.
1.2.
Bij brief van 6 november 2012 (herstelbrief) heeft de DWI appellante nogmaals in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 20 november 2012 de gevraagde gegevens te overleggen. Appellante heeft hierop niet gereageerd.
1.3.
Bij besluit van 23 november 2012 heeft het college de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in behandeling genomen, op de grond dat appellante de bij de herstelbrief verzochte gegevens niet heeft ingeleverd.
1.4.
Bij besluit van 1 februari 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 november 2012 ongegrond verklaard. De besluitvorming rust, samengevat, op de overwegingen dat vaststaat dat appellante de gevraagde gegevens niet heeft overgelegd binnen de daartoe gestelde termijn en dat sprake is van een ongeloofwaardige ontkenning van appellante van de ontvangst van de herstelbrief.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat de herstelbrief is geadresseerd aan het woonadres van appellante en is verzonden. Appellante heeft de tijdige ontvangst van de herstelbrief betwist en betoogd dat haar daarom geen verwijt kan worden gemaakt dat zij niet binnen de gestelde termijn de gevraagde gegevens heeft ingeleverd. De brief van 6 november 2012, die per gewone post is verstuurd, is niet bij haar, maar bij haar buren bezorgd en haar eerst na ommekomst van de gestelde termijn ter hand gesteld. Appellante stelt zich op het standpunt dat, nu het college er voor gekozen heeft om de brief van 6 november 2012 per gewone post te verzenden, de gevolgen van het haar niet tijdig bereiken voor rekening van het college dient te komen.
4.2.
De hoogste bestuursrechters hanteren als uitgangspunt dat, in geval van niet aangetekende verzending van een besluit of een ander rechtens van belang zijnde document, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Vergelijk de uitspraak van de Raad van 29 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR4058.
4.3.
Gelet op 4.1 en 4.2 ligt het op de weg van appellante het vermoeden van een tijdige ontvangst te ontzenuwen. Appellante is hierin niet geslaagd. De enkele stelling van appellante dat de herstelbrief bij haar buren is bezorgd en haar eerst na ommekomst van de gestelde termijn ter hand is gesteld, is daartoe onvoldoende. Appellante heeft ook overigens geen feiten gesteld op grond waarvan aan de tijdige ontvangst van de herstelbrief op haar woonadres redelijkerwijs kan worden betwijfeld. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat appellante geen concrete gegevens heeft overgelegd waaruit is af te leiden dat zij de herstelbrief niet tijdig heeft ontvangen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt, dat appellante niet binnen de gegeven hersteltermijn de haar door het college gevraagde gegevens heeft ingeleverd en dat het college bevoegd was om de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling te stellen. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Raad geen aanleiding om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.5.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2014.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) T.A. Meijering
HD