ECLI:NL:CRVB:2014:32
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verlaging van bijstand wegens verwijtbaar gedrag van appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de verlaging van de bijstandsuitkering van appellante met 20% gedurende één maand, omdat haar gedrag als verwijtbaar werd gekwalificeerd. Appellante ontving sinds 13 mei 1993 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had in het verleden een werkervaringsplaats bij een crematorium. Na een conflict over de beëindiging van deze werkervaringsplaats, weigerde appellante een re-integratie praktijkovereenkomst te ondertekenen, wat leidde tot de maatregel van bijstandsverlaging door het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse.
De rechtbank had eerder het besluit van het college vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college terecht had gehandeld. De Raad stelde vast dat appellante met haar uitlatingen over het niet willen tekenen van de overeenkomst de arbeidsinschakeling had belemmerd, wat in strijd was met artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening handhaving en maatregelen Wwb. De Raad bevestigde dat de gedragingen van appellante als verwijtbaar moesten worden gekwalificeerd, maar dat het college de aanvankelijke maatregel van 100% verlaging had gematigd naar 20%.
Appellante voerde aan dat zij niet op de hoogte was van de verplichting om de overeenkomst te ondertekenen en dat zij zich niet verwijtbaar had gedragen. De Raad oordeelde echter dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de maatregel te herzien. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze was aangevochten, en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.