ECLI:NL:CRVB:2014:3158
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op uitkering op grond van de Wet WIA na medische en arbeidskundige evaluatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die na een val van een trap met een gebroken sleutelbeen ziek was gemeld, had een uitkering aangevraagd op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had echter vastgesteld dat appellant geen recht had op deze uitkering, wat leidde tot een bestreden besluit op 20 januari 2012. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarop hij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, waarbij hij zijn eerdere gronden herhaalde en stelde dat hij ernstiger beperkt was dan het Uwv had aangenomen. De Raad oordeelde dat de rechtbank zorgvuldig onderzoek had laten verrichten naar de gezondheid van appellant en dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende gemotiveerd was ingegaan op de klachten van appellant, waaronder artrose, duizeligheid en concentratieproblemen. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische stukken waren ingediend die de eerdere beoordeling konden ondermijnen.
De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en bevestigde dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berustte. Er was geen aanleiding om te twijfelen aan de beoordeling van de verzekeringsartsen, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.