ECLI:NL:CRVB:2014:31

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 januari 2014
Publicatiedatum
14 januari 2014
Zaaknummer
12-5651 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet verschoonbare termijnoverschrijding bij betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De rechtbank had het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was betaald. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat, heeft hoger beroep ingesteld en aangevoerd dat hij door financiële problemen en een psychische toestand niet in staat was om het griffierecht tijdig te voldoen. De Raad heeft vastgesteld dat de griffierechtnota op 28 februari 2012 was verstuurd en dat appellant het griffierecht pas op 30 mei 2012 heeft betaald, wat buiten de gestelde termijn viel. De Raad heeft overwogen dat appellant niet tijdig om uitstel van betaling heeft verzocht en dat er geen voldoende bewijs was dat hij gedurende de gehele periode niet in staat was om contact op te nemen met de rechtbank. De Raad concludeert dat het verzuim aan appellant kan worden aangerekend en dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier, en is openbaar uitgesproken op 14 januari 2014.

Uitspraak

12/5651 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 september 2012, 12/861 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Demirtas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. M.J.R. Roethof, advocaat, heeft zich nadien als opvolgend gemachtigde van appellant gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2013. Namens appellant is verschenen mr. S.R. van Laar, kantoorgenoot van mr. Roethof. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Namens appellant is bij de rechtbank beroep ingesteld tegen een besluit van 12 januari 2012.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat appellant het verschuldigde griffierecht niet tijdig heeft betaald.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 8:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de griffier de indiener van het beroepschrift wijst op de verschuldigdheid van het griffierecht en hem meedeelt dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
De nota voor het griffierecht is door de rechtbank verstuurd op 28 februari 2012. Aangezien het griffierecht niet tijdig is betaald, is de nota vervolgens op 2 april 2012 aangetekend door de rechtbank verstuurd. Daarbij is meegedeeld dat indien het griffierecht niet binnen 28 dagen na de verzending is betaald, het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
4.3.
Vaststaat dat appellant het griffierecht op 30 mei 2012 en daarmee niet tijdig heeft betaald.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat hij vanwege zijn financiële moeilijkheden het griffierecht niet tijdig heeft kunnen betalen. Op de dag dat het vakantiegeld op zijn bankrekening is gestort, op 30 mei 2012, heeft appellant het griffierecht voldaan. Appellant heeft er niet aan gedacht om zijn financiële problemen aan de rechtbank kenbaar te maken.
4.5.
Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant aangevoerd dat zij inmiddels over medische informatie van de huisarts van appellant beschikt waaruit blijkt dat appellant ten tijde van de periode waarin hij het griffierecht moest betalen een psychotische indruk maakte. Het kon daarom niet van appellant worden verwacht dat hij zou zorgdragen voor een tijdige betaling van zijn griffierecht.
4.6.
In wat appellant heeft aangevoerd, ligt geen grond voor het oordeel dat het verzuim niet aan appellant kan worden aangerekend. Appellant heeft niet binnen de termijn waarbinnen het griffierecht moest worden voldaan een beroep op betalingsonmacht gedaan. Evenmin heeft appellant binnen die termijn de rechtbank om uitstel van betaling verzocht. Uit hetgeen is aangevoerd over de medische situatie van appellant is niet komen vast te staan dat appellant gedurende de gehele periode waarbinnen hij het griffierecht diende te betalen niet in staat was om contact op te nemen met de rechtbank of met zijn gemachtigde.
4.7. Uit 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2014.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) O.P.L. Hovens

HD