ECLI:NL:CRVB:2014:3071

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 september 2014
Publicatiedatum
18 september 2014
Zaaknummer
13-1271 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering uitbetaling verlofstuwmeer na FPU-ontslag bij Universiteit Leiden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een voormalig werknemer van de Universiteit Leiden, had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het college van bestuur om 1344 uren van zijn verlofstuwmeer uit te betalen. De appellant was werkzaam bij de sectie Dierenecologie van het Instituut Biologie Leiden en had zijn functie verloren door een reorganisatie. Na een FPU-ontslag per 1 januari 2011 ontving hij een vergoeding voor pensioenschade, maar geen uitbetaling van de verlofuren. De Raad oordeelde dat het aanbod van het college om de FPU-regeling te accepteren de uitbetaling van de verlofuren uitsloot. De appellant had ingestemd met het ontslag en geen bezwaar gemaakt tegen het besluit, waardoor de voorwaarden van het ontslag in rechte vaststonden. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd eveneens afgewezen, omdat de situatie van de appellant niet vergelijkbaar was met die van andere collega’s die reguliere verlofuren hadden ontvangen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees de vordering van de appellant af.

Uitspraak

13/1271 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 januari 2013, 12/9531 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
Het college van bestuur van de Universiteit Leiden (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens het college is een verweerschrift ingediend en zijn nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door dr. F. Galis. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.R.M. Berends-Schellens, advocaat, en mr. D.H. Mandel.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was tot 1 januari 2011 werkzaam bij de Universiteit Leiden in de functie van [naam functie] bij de sectie Dierenecologie van het Instituut Biologie Leiden (IBL). In het kader van een reorganisatie van het IBL is de functie van appellant opgeheven per 1 maart 2009 en is hij aangewezen als herplaatsingskandidaat. Na een verlenging van de herplaatsingsperiode is aan appellant bij besluit van 30 september 2010 met ingang van 1 januari 2011 ontslag verleend wegens opheffing van zijn functie als gevolg van reorganisatie. Het door appellant tegen het besluit tot handhaving van het reorganisatieontslag ingestelde beroep is ingetrokken, omdat overeenstemming was bereikt over het alsnog gebruik maken van de FPU-regeling door appellant per 1 januari 2011, waarbij door het college een vergoeding van € 34.000,- werd betaald voor geleden of te lijden pensioenschade. Bij besluit van 1 november 2010 heeft het college het ontslagbesluit van 30 september 2010 ingetrokken en is aan appellant met ingang van 1 januari 2011 eervol ontslag verleend wegens deelname aan de FPU-regeling. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2. Per 1 januari 2001 had appellant een vakantietegoed van 1392 uren. Voor 1344 uren daarvan (verlofstuwmeer) is in het kader van het overgangsrecht bij de inwerkingtreding van de toenmalige Vakantie- en Buitengewoon Verlofregeling 2001 voor de Universiteit Leiden (Regeling) de afspraak gemaakt dat deze uren door appellant zouden worden opgenomen direct voorafgaande aan zijn pensionering of vervroegde uittreding en dat appellant zelf de begindatum van de besteding diende te bewaken. Deze afspraak is vastgelegd in een brief van 6 december 2001. De overgangsbepaling in artikel 9 van de Regeling sluit uitbetaling van het verlofstuwmeer, ook indien aldus geoormerkt, uit.
1.3. Appellant heeft op 19 augustus 2011 verzocht om uitbetaling van 1676 verlofuren, die op de ingangsdatum van het ontslag nog open stonden. Hierop heeft het college bij besluit van
7 oktober 2011 afwijzend beslist. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 3 september 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard .
2.
De rechtbank heeft het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In beroep is het geschil beperkt tot de vraag of het college terecht heeft geweigerd de 1344 uren van het verlofstuwmeer aan appellant uit te betalen. Niet in geschil is tussen partijen dat appellant op zich het recht had deze uren op te nemen direct voorafgaande aan zijn pensionering of aan de ingangsdatum van deelname aan de FPU-regeling. Met de rechtbank stelt de Raad vast dat appellant heeft ingestemd met een FPU-ontslag per 1 januari 2011, dezelfde ingangsdatum als het eerder verleende reorganisatieontslag, ondanks de expliciete weigering van het college om het verlofstuwmeer van 1344 uren uit te betalen dan wel de ontslagdatum vooruit te schuiven. Met name de brief van het college van 20 oktober 2010 liet er geen twijfel over bestaan dat het aanbod van een ontslagregeling de uitbetaling van verlofuren uitsloot. Bij het FPU-ontslag is dan ook alleen de onder 1.1 genoemde vergoeding voor pensioenschade verstrekt. Appellant heeft bij zijn brief van 26 oktober 2010 dit ontslag per die datum geaccepteerd en heeft ook geen bezwaar gemaakt tegen het ontslagbesluit van 1 november 2010. Dat hij in dezelfde brief te kennen heeft gegeven het niet eens te zijn met het confisqueren van de verlofuren, maakt niet dat het college naar aanleiding van het verzoek van appellant van 19 augustus 2011 alsnog tot uitbetaling van die verlofuren had moeten overgaan. Ditzelfde geldt voor het feit dat appellant voor de ontslagdatum door omstandigheden buiten zijn schuld het verlofstuwmeer niet heeft kunnen opnemen. Door genoemd aanbod van het college te accepteren en geen bezwaar te maken tegen het ontslagbesluit stonden ook de voorwaarden waaronder het ontslag werd verleend in rechte vast.
4.2.
Het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin. Appellant had dit in een bezwaar tegen het ontslagbesluit kunnen inbrengen en verder is er geen sprake van gelijke gevallen. Aan de twee door appellant genoemde collega’s zijn reguliere verlofuren uitbetaald en bij hen was geen sprake van een in een ver verleden opgebouwd verlofstuwmeer, waarover bindende afspraken waren gemaakt.
4.3.
Hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) S.K. Dekker

HD