ECLI:NL:CRVB:2014:2998
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- M. Hillen
- C.J. Borman
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding en schending inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante ontving sinds 9 maart 2011 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Naar aanleiding van meldingen dat appellante een gezamenlijke huishouding voerde met haar ex-echtgenoot, heeft de gemeente Rotterdam een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante en haar ex-echtgenoot in de periode van 9 maart 2011 tot en met 30 juni 2012 een gezamenlijke huishouding voerden, wat in strijd was met de voorwaarden voor het ontvangen van bijstand als alleenstaande ouder.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de onderzoeksbevindingen van de gemeente voldoende bewijs boden voor het standpunt van het college. De Raad heeft vastgesteld dat appellante en haar ex-echtgenoot hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en dat appellante haar inlichtingenverplichting niet was nagekomen.
De Raad heeft de beslissing van het college om de bijstand van appellante in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, bevestigd. Appellante heeft verder aangevoerd dat de terugvordering haar onevenredig zwaar zou treffen, maar de Raad oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.