ECLI:NL:CRVB:2014:2966
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant, die sinds 20 april 2009 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een anonieme tip op 3 oktober 2012, waarin werd gesuggereerd dat appellant mensen in zijn huis had wonen die huur aan hem betaalden, heeft de gemeente Amsterdam een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot een huisbezoek op 6 november 2012, waarbij werd vastgesteld dat appellant een gezamenlijke huishouding voerde met een vrouw, aangeduid als O. Op basis van de bevindingen van dit huisbezoek heeft het college op 12 november 2012 de bijstand van appellant met terugwerkende kracht ingetrokken, met als argument dat appellant niet meer voldeed aan de voorwaarden voor bijstandsverlening.
Appellant heeft bezwaar aangetekend tegen dit besluit, maar het college heeft het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de intrekkingsdatum gewijzigd naar 6 november 2012. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er voldoende grond was voor de intrekking van de bijstand. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de stelling dat er geen huisbezoek heeft plaatsgevonden op 5 november 2012, verworpen. De Raad concludeert dat de onderzoeksresultaten en de verklaringen van appellant voldoende bewijs leveren voor de conclusie dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.