ECLI:NL:CRVB:2014:2952

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 september 2014
Publicatiedatum
9 september 2014
Zaaknummer
13-4141 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F. Bandringa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep inzake hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Oost-Brabant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, die op 19 juli 2013 had geoordeeld dat het beroep van de appellant tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag om bijstand ongegrond was. De rechtbank had dit gedaan met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank de appellant niet had gewezen op de mogelijkheid van verzet, zoals vereist in artikel 8:54, tweede lid, van de Awb. Dit was een cruciaal punt, aangezien de rechtbank ten onrechte had vermeld dat er hoger beroep mogelijk was tegen haar uitspraak. De Raad heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat, volgens artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb, er geen hoger beroep mogelijk is tegen een uitspraak van de rechtbank die op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb is gedaan.

Daarom heeft de Raad zich onbevoegd verklaard om het hoger beroep te behandelen en heeft hij het hoger beroepschrift doorgezonden aan de rechtbank met het verzoek dit als verzetschrift te behandelen. Tevens is bepaald dat het betaalde griffierecht van € 118,- aan de appellant moet worden terugbetaald. De uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

13/4141 WWB
Datum uitspraak: 9 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
19 juli 2013, 13/3012 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Helmond (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2014. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R.A.J. Wilbers.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft bij beroepschrift van 2 mei 2013 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag om bijstand.
2.
De rechtbank heeft dit beroep bij de aangevallen uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ongegrond verklaard.
3.
Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
In artikel 8:55b van de Awb is bepaald dat indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, de bestuursrechter binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:15 van de Awb is voldaan, uitspraak doet met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de bestuursrechter een onderzoek ter zitting nodig acht. De rechtbank heeft in dit geval, zoals partijen ook ter zitting van de Raad hebben bevestigd, buiten zitting uitspraak gedaan.
3.2.
Ingevolge artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb kan tegen een uitspraak van de rechtbank na toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb geen hoger beroep worden ingesteld. Wel kan ingevolge artikel 8:55, eerste lid, van de Awb tegen een dergelijke uitspraak verzet worden gedaan bij de rechtbank.
3.3.
Partijen zijn niet, zoals wordt vereist in artikel 8:54, tweede lid, van de Awb, door de rechtbank gewezen op artikel 8:55, eerste lid, van de Awb. Ten onrechte is onderaan de aangevallen uitspraak vermeld dat daartegen hoger beroep kan worden ingesteld.
3.4.
De Raad is, gelet op het vorenstaande, van oordeel niet bevoegd te zijn om het hoger beroep te behandelen. Het hoger beroepschrift wordt dan ook met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb alsnog doorgezonden aan de rechtbank met het verzoek dit als verzetschrift te behandelen.
4.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart zich onbevoegd;
- bepaalt dat de griffier van de Raad het betaalde griffierecht van € 118,-, aan appellant
terugbetaalt.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2014.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) S.W. Munneke

HD