ECLI:NL:CRVB:2014:2952
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep inzake hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, die op 19 juli 2013 had geoordeeld dat het beroep van de appellant tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag om bijstand ongegrond was. De rechtbank had dit gedaan met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank de appellant niet had gewezen op de mogelijkheid van verzet, zoals vereist in artikel 8:54, tweede lid, van de Awb. Dit was een cruciaal punt, aangezien de rechtbank ten onrechte had vermeld dat er hoger beroep mogelijk was tegen haar uitspraak. De Raad heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat, volgens artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb, er geen hoger beroep mogelijk is tegen een uitspraak van de rechtbank die op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb is gedaan.
Daarom heeft de Raad zich onbevoegd verklaard om het hoger beroep te behandelen en heeft hij het hoger beroepschrift doorgezonden aan de rechtbank met het verzoek dit als verzetschrift te behandelen. Tevens is bepaald dat het betaalde griffierecht van € 118,- aan de appellant moet worden terugbetaald. De uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.