ECLI:NL:CRVB:2014:2926

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2014
Publicatiedatum
4 september 2014
Zaaknummer
11-7001 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van functiewaardering en toepassing van functiestramienen in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De appellant, werkzaam bij de [naam werkgever], heeft hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om benoeming in een hogere schaal, gebaseerd op het systeem van functiestramienen. Appellant was sinds 1971 in dienst en had verschillende functies bekleed, maar betwistte dat het systeem van functiestramienen op zijn huidige functies van toepassing was. De staatssecretaris van Financiën, als verweerder, had het verzoek van appellant afgewezen, stellende dat benoeming in een hogere hoofdgroep alleen mogelijk was na een sollicitatieprocedure bij een concrete vacature.

Tijdens de zitting op 28 februari 2013 was appellant aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de staatssecretaris vertegenwoordigd werd door een andere advocaat. De enkelvoudige kamer van de Raad heeft de zaak naar een meervoudige kamer verwezen. De Raad heeft de relevante feiten en omstandigheden uit de eerdere uitspraak van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht het systeem van functiestramienen op de functies van appellant van toepassing heeft verklaard. De Raad heeft de beroepsgronden van appellant verworpen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de staatssecretaris niet verplicht was om in elk benoemingsbesluit expliciet te vermelden dat het systeem van functiestramienen van toepassing was. De Raad heeft ook de subsidiaire beroepsgronden van appellant, die betrekking hadden op het vertrouwensbeginsel en de waardering van zijn functie, verworpen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/7001 AW
Datum uitspraak: 28 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van
26 oktober 2011, 10/3219 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
de Minister van Financiën, thans de Staatssecretaris van Financiën (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.P.L.C. Dijkgraaf, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van een enkelvoudige kamer van de Raad heeft plaatsgevonden op 28 februari 2013. Appellant was aanwezig, bijgestaan door mr. Dijkgraaf. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H. Grandiek.
De enkelvoudige kamer heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de zaak naar een meervoudige kamer verwezen.
Desgevraagd heeft de staatssecretaris schriftelijk vragen beantwoord en nadere stukken ingezonden. Mr. Dijkgraaf heeft daarop schriftelijk gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven het onderzoek ter nadere zitting achterwege te laten, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar onderdeel 1 van de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende. Appellant is sinds 1971 werkzaam bij de [naam werkgever]. Tot 1 januari 2007 was hij werkzaam als [naam functie A.] (hoofd- en niveaugroep IVd; schaal 11 BBRA 1984). Dit is een [naam functie A.] functie. Met ingang van 1 januari 2007 is hij benoemd tot [naam functie B.] (eveneens hoofd- en niveaugroep IVd). In die functie is hij eerst werkzaam geweest als projectleider en daarna als projectmanager. Met ingang van 1 juni 2011 is hij benoemd tot [naam functie C.](ook hoofd- en niveaugroep IVd). In die functie verricht hij werkzaamheden als projectmanager. De vanaf 1 januari 2007 door appellant vervulde functies zijn geen [naam functie A.] functies.
2.
Op 12 maart 2010 heeft appellant verzocht om een (voor bezwaar en beroep vatbaar) besluit naar aanleiding van de opgemaakte beoordeling over het jaar 2009 en gevraagd waarom ondanks gemaakte afspraken in het kader van eerdere beoordelingen niet wordt overgegaan tot benoeming in hoofdgroep V. De staatssecretaris heeft dit opgevat als een verzoek om benoeming in hoofd- en niveaugroep Va; schaal 12 BBRA 1984. Bij besluit van 29 maart 2010, in bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 juli 2010 (bestreden besluit), heeft de staatssecretaris dit verzoek afgewezen. De afwijzing berust primair op het standpunt dat op de functie waarin appellant was benoemd het systeem van functiestramienen van toepassing is. Een van de onderdelen van dit systeem is dat benoeming in een functie in een andere (in dit geval: hogere) hoofdgroep alleen mogelijk is na een sollicitatieprocedure in geval van een concrete vacature.
3.
Appellant heeft in beroep primair betoogd dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het systeem van functiestramienen van toepassing is. Subsidiair is aangevoerd dat appellant in elk geval op grond van het vertrouwensbeginsel voor benoeming in schaal 12 BBRA 1984 in aanmerking komt. Meer subsidiair is naar voren gebracht dat de staatssecretaris het verzoek van appellant van 12 maart 2010 tevens had moeten opvatten als een verzoek om de functie van appellant opnieuw te waarderen, welke (her)waardering had moeten leiden tot de vaststelling dat het feitelijk een functie in hoofd- en niveaugroep Va betreft.
4.
De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant verworpen en het beroep ongegrond verklaard.
5.
In hoger beroep heeft appellant het oordeel van de rechtbank betwist en daarbij grotendeels verwezen naar het in beroep aangevoerde.
6.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
De directeur-generaal van de [naam werkgever] heeft bij brief van 13 juli 2009 aan de Concern Ondernemingsraad (COR) bevestigd dat de COR op 19 januari 2006 heeft ingestemd met de invoering van functiestramienen voor alle individuele functies. De - pas in hoger beroep door de staatssecretaris overgelegde - brief van 21 februari 2006 van de staatssecretaris aan appellant bevat de volgende passage: “De [naam werkgever]/Douane heeft gekozen voor een nieuw systeem van functiewaardering volgens het concept van functiestramienen. (…) Voor u is het functiestramien operationeel [naam functie A.] hoofdgroep IV van toepassing. Dat heeft geen gevolgen voor uw huidige indelingsniveau of bezoldiging. (…)”. Met deze brief is (ook) ten aanzien van appellant uitvoering gegeven aan het nieuwe systeem van functiewaardering. De gedingstukken bieden geen aanknopingspunten voor het betoog van appellant dat het systeem van functiestramienen (vooralsnog) slechts van toepassing is op [naam functie A.] functies en daarmee niet op de sinds 1 januari 2007 door hem vervulde functies. Daarbij is van belang dat de staatssecretaris heeft gesteld dat onder de functiefamilie “sturing” de volgende functiestramienen vallen: topmanagement M0, hoger management M1, middenmanagement M2 en projectmanager. De Raad ziet geen grond om dit te betwijfelen. Dat in het kader van de opvolgende benoemingen van appellant niet uitdrukkelijk aan hem is meegedeeld dat het systeem van functiestramienen (ook) op die functies van toepassing is, betekent niet dat dit niet het geval zou zijn. Anders dan appellant heeft betoogd acht de Raad ook niet een verplichting aanwezig voor de staatssecretaris om in elk afzonderlijk benoemingsbesluit op te nemen dat het systeem van functiestramienen van toepassing is. Uit het voorgaande volgt dat de gedingstukken voldoende aanknopingspunten bevatten voor de vaststelling dat (ook) op de ten tijde in geding door appellant vervulde individuele functie het systeem van functiestramienen van toepassing is. Het in de onderdelen 3 en 4 (eerste alinea) van de aangevallen uitspraak door de rechtbank over de primaire beroepsgrond gegeven oordeel houdt daarom stand.
6.2.
De Raad onderschrijft het door de rechtbank in de onderdelen 4.1, 4.2 en 4.3 van de aangevallen uitspraak gegeven oordeel over de subsidiaire beroepsgrond en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen en neemt deze over.
6.3.
Evenals de rechtbank volgt de Raad appellant niet in zijn betoog dat zijn verzoek van
12 maart 2010 tevens had moeten worden opgevat als een verzoek om (her)waardering van zijn functie. De Raad voegt daaraan toe, dat in het verzoek wel een beroep kan - en moet - worden gelezen op artikel 5, tweede lid, van het BBRA 1984 voor zover daarin is neergelegd dat een ambtenaar moet worden bezoldigd op de grondslag van de feitelijk aan hem opgedragen en door hem vervulde functie. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris daarop gereageerd met de overweging dat niet is gebleken dat de functie van appellant een ander niveau heeft dan het vastgestelde niveau van schaal 11 BBRA 1984. De Raad acht die overweging, hoewel summier gemotiveerd, bij het licht van de thans beschikbare gegevens toereikend.
6.4.
De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.5.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en H.C.P. Venema en K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2014.
(getekend) T.G.M. Simons
(getekend) O.P.L. Hovens

HD