Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Leeuwarden. De appellant ontving sinds 16 mei 2008 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland had bedragen ingehouden op de bijstandsuitkering van de appellant wegens kasstortingen. De appellant betwistte de rechtmatigheid van deze inhoudingen en stelde dat de kasstortingen en bijschrijvingen op zijn bankrekening niet als middelen aangemerkt mochten worden, omdat deze afkomstig waren van leningen van vrienden en kennissen.
De Raad oordeelde dat het college terecht de kasstorting van € 500,- en de bijschrijvingen van in totaal € 620,- als middelen heeft aangemerkt. De Raad stelde vast dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat de kasstorting een lening betrof. Evenmin was aangetoond dat er een concrete terugbetalingsverplichting aan de bijschrijvingen verbonden was. De verklaringen van de kennissen gaven geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake was van een reële schuld met een terugbetalingsverplichting.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat de hoger beroepen van de appellant niet slagen. De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman, griffier.