ECLI:NL:CRVB:2014:2861

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 augustus 2014
Publicatiedatum
27 augustus 2014
Zaaknummer
13-4066 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WAO-uitkering na vijf jaar betaalde arbeid en de toepassing van artikel 44 van de WAO

In deze zaak heeft appellante, die sinds 1977 arbeidsongeschikt is, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had geoordeeld dat de WAO-uitkering van appellante, die gedurende vijf jaar betaalde arbeid verrichtte, terecht was beëindigd op basis van artikel 44 van de WAO. Appellante ontving een vergoeding voor zorgtaken die zij verrichtte voor haar zoon vanuit een persoonsgebonden budget (pgb). De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de wet geen ruimte biedt voor afwijkingen in het geval van inkomsten uit een pgb. De Raad benadrukte dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante na vijf jaar minder dan 15% was, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. Appellante voerde aan dat zij in een kwetsbare positie verkeerde door het beëindigen van de uitkering, maar de Raad oordeelde dat de rechtmatigheid van het besluit niet in twijfel kon worden getrokken, ook al was de uitkomst onwenselijk voor appellante. De Raad wees er ook op dat appellante zich binnen vijf jaar opnieuw kan melden bij het Uwv als haar klachten verergeren. De uitspraak werd gedaan door D.J. van der Vos, met J.C. Hoogendoorn als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 27 augustus 2014.

Uitspraak

13/4066 WAO
Datum uitspraak: 27 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
24 juni 2013, 13/1387 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2014. Appellante is verschenen. Voor het Uwv is verschenen A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante is in 1977 uitgevallen in verband met klachten aan het bewegingsapparaat. Sindsdien heeft ze een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
2.1.
Appellante verricht sinds 1 januari 2008 gedurende 12 uur per week zorgtaken voor haar zoon waarvoor zij een vergoeding ontvangt vanuit het aan haar zoon toegekende persoonsgebonden budget (pgb).
2.2.
Bij besluit van 29 januari 2009 is aan appellante meegedeeld dat de WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, per 1 januari 2008 niet wordt uitbetaald wegens inkomsten uit arbeid.
2.3.
Bij besluit van dezelfde datum is aan appellante meegedeeld dat een bedrag van
€ 15.533,- wordt teruggevorderd wegens onverschuldigd betaalde uitkering.
2.4.
Het bezwaar tegen de besluiten van 29 januari 2009 is bij besluit van 28 april 2009 ongegrond verklaard. Tegen laatstgenoemd besluit is geen rechtsmiddel aangewend.
3.
Bij besluit van 13 december 2012 is aan appellante meegedeeld dat zij gedurende vijf jaar betaalde arbeid verricht en dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid per 1 januari 2013 daarom minder dan 15% bedraagt.
4.
Bij besluit van 30 januari 2013 (bestreden besluit) is het bezwaar gericht tegen het besluit van 13 december 2012 ongegrond verklaard.
5.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
6.
Appellante heeft in hoger beroep de gronden van het beroep herhaald. Deze houden in dat zij, door het beëindigen van de WAO-uitkering, in een kwetsbare positie is. Zij verricht werkzaamheden die worden betaald vanuit het pgb maar zij kan zich niet verzekeren. Zij is nog steeds onder behandeling. Als zij uitvalt heeft zij helemaal niets. Appellante meent dat er een menswaardige oplossing moet komen, inhoudende dat zij zich kan verzekeren voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Werkloosheidswet.
7.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
7.2.
Niet in geschil is dat appellante op 1 januari 2013 gedurende vijf jaar werkzaamheden heeft verricht en daarvoor uit het aan haar zoon toegekende pgb inkomsten heeft ontvangen. Evenmin is in geschil dat deze inkomsten zijn aan te merken als inkomsten in de zin van artikel 44 van de WAO. Voorts is niet in geschil dat appellante haar werkzaamheden na
1 januari 2013 heeft voortgezet en inkomsten heeft ontvangen.
7.3.
In artikel 44, eerste lid, van de WAO is het volgende bepaald.
Indien degene, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, wordt die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar niet aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering:
a. niet uitbetaald indien het inkomen zodanig is, dat als die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn, niet langer sprake zou zijn van een arbeidsongeschiktheid van ten minste 15%; of
b. indien het bepaalde onder a niet van toepassing is, uitbetaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn.
Na afloop van het in de aanhef genoemde tijdvak wordt de arbeid aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid.
7.4.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat artikel 44 van de WAO aan het Uwv voorschrijft om na vijf jaar de uitkering te beëindigen. De wet biedt geen ruimte om in geval van inkomsten uit een pgb hiervan af te wijken.
7.5.
Appellante beoogt met deze procedure te bereiken dat er een oplossing wordt gevonden voor haar situatie. Zoals de rechtbank heeft overwogen dient zij de juistheid van het bestreden besluit te toetsen. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het besluit rechtmatig is. Dat de uitkomst onwenselijk is, doet aan de rechtmatigheid van het besluit niet af. De Raad kan zich geheel verenigen met dit oordeel van de rechtbank.
8.
Uit hetgeen is overwogen in 7.2 tot en met 7.5 volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
9.
Slechts ten overvloede wijst de Raad op de door het Uwv bij verweerschrift gedane mededeling dat appellante zich binnen een periode van vijf jaar na 1 januari 2013 bij het Uwv kan melden als zij door een toename van haar klachten haar werkzaamheden niet meer kan verrichten.
10.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2014.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) J.C. Hoogendoorn

RK