ECLI:NL:CRVB:2014:2861
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WAO-uitkering na vijf jaar betaalde arbeid en de toepassing van artikel 44 van de WAO
In deze zaak heeft appellante, die sinds 1977 arbeidsongeschikt is, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had geoordeeld dat de WAO-uitkering van appellante, die gedurende vijf jaar betaalde arbeid verrichtte, terecht was beëindigd op basis van artikel 44 van de WAO. Appellante ontving een vergoeding voor zorgtaken die zij verrichtte voor haar zoon vanuit een persoonsgebonden budget (pgb). De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de wet geen ruimte biedt voor afwijkingen in het geval van inkomsten uit een pgb. De Raad benadrukte dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante na vijf jaar minder dan 15% was, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. Appellante voerde aan dat zij in een kwetsbare positie verkeerde door het beëindigen van de uitkering, maar de Raad oordeelde dat de rechtmatigheid van het besluit niet in twijfel kon worden getrokken, ook al was de uitkomst onwenselijk voor appellante. De Raad wees er ook op dat appellante zich binnen vijf jaar opnieuw kan melden bij het Uwv als haar klachten verergeren. De uitspraak werd gedaan door D.J. van der Vos, met J.C. Hoogendoorn als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 27 augustus 2014.