ECLI:NL:CRVB:2014:2851
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering op basis van medische grondslagen en geschiktheid van functies
In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die zich ziek had gemeld na haar werk als secretaresse. Appellante had klachten van pijn in het bewegingsapparaat en na een beoordeling door een verzekeringsarts werd vastgesteld dat zij beperkingen had, maar dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het Uwv besloot daarop dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering. Appellante ging in bezwaar en beroep, waarbij zij stelde dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat en dat zij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was en dat de medische grondslag van het bestreden besluit toereikend was. Appellante ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden gedaan en dat de voor appellante vastgestelde beperkingen niet waren onderschat. De geschiktheid van de functies werd ook als voldoende aangetoond beschouwd. De Raad besloot de aangevallen uitspraak te bevestigen en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.