ECLI:NL:CRVB:2014:2850

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 augustus 2014
Publicatiedatum
27 augustus 2014
Zaaknummer
13.219 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van toereikende medische grondslag en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die als monteur luchtbehandeling en ventilatietechniek werkzaam was. Appellant is op 21 november 2008 uitgevallen wegens ziekte en heeft in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) een beoordeling ondergaan. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant beperkingen heeft als gevolg van psychomentale klachten, maar concludeerde dat hij nog geschikt is voor een aantal andere functies. Het Uwv heeft op basis van deze bevindingen besloten dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarbij hij stelde dat zijn beperkingen niet goed zijn vastgesteld. Hij heeft last van wegrakingen, concentratiestoornissen, geheugen- en aandachtsproblemen, en vermoeidheid. Na een herbeoordeling door een bezwaarverzekeringsarts, die tot de conclusie kwam dat appellant meer beperkingen heeft dan eerder vastgesteld, is de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast. Desondanks bleef de conclusie dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is.

De rechtbank heeft in beroep geoordeeld dat de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts en de deskundige Van Diepen, die appellant onderzocht, voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald, maar de Raad onderschrijft de eerdere oordelen van de rechtbank en concludeert dat de medische grondslag voor de weigering van de WIA-uitkering toereikend is. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

13/219 WIA
Datum uitspraak: 27 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
3 december 2012, 11/1238 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft H.J.A. [A.], hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 16 juli 2014. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is werkzaam geweest als monteur luchtbehandeling en ventilatietechniek. Op 21 november 2008 is hij uitgevallen wegens ziekte. In verband met het volbrengen van de wachttijd heeft een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Nadat appellant op het spreekuur van een verzekeringsarts was geweest, heeft deze arts informatie opgevraagd bij de behandelend neuroloog. Mede met inachtneming hiervan heeft deze verzekeringsarts in zijn rapport van 20 oktober 2010 vastgesteld dat appellant als gevolg van psychomentale klachten beperkingen heeft. Deze beperkingen heeft hij weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
20 oktober 2010. Op grond van nadien door appellant overgelegde informatie met betrekking tot een bij hem verricht neuro-psychologisch onderzoek heeft deze verzekeringsarts op
15 november 2010 de FML aangepast. Vervolgens is een arbeidsdeskundige in zijn rapport van 19 november 2010 met bijbehorende aanvulling tot de conclusie gekomen dat appellant niet meer geschikt is voor zijn eigen werk maar nog wel voor een vijftal andere functies. Op basis van drie van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 35%. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv bij besluit van
24 november 2010 vastgesteld dat appellant met ingang van 19 november 2010 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.2. In bezwaar heeft appellant gesteld dat hij meer beperkingen heeft dan door het Uwv zijn vastgesteld. Hij heeft last van wegrakingen en daarnaast heeft hij onder meer last van concentratiestoornissen, geheugen- en aandachtsproblemen, vergeetachtigheid en vermoeidheid. Bij het vaststellen van de FML is naar zijn mening in onvoldoende mate rekening gehouden met uit deze klachten voortvloeiende beperkingen. Aangezien hij meer beperkingen heeft, acht hij ook de geselecteerde functies niet geschikt.
1.3. Naar aanleiding van zijn bezwaar is appellant, op verzoek van bezwaarverzekeringsarts P.M.H-J. Tjen, onderzocht door de psycholoog G.F.A. Loots. Nadat deze psycholoog zijn bevindingen had neergelegd in een rapport van 15 juli 2011, is bezwaarverzekeringsarts Tjen in zijn rapport van 29 juli 2011 tot de conclusie gekomen dat appellant meer beperkingen heeft - geen nachtwerk, geen wisselende diensten en maximaal 8 uur werken per dag - dan in de FML van 15 november 2010 zijn vastgesteld. Daarom heeft hij op 29 juli 2011 de FML nogmaals aangepast. Op grond van deze aangepaste FML is de bezwaararbeidsdeskundige P.H.M. Leentjens in zijn rapport van 9 augustus 2011 tot de conclusie gekomen dat een tweetal voor appellant geselecteerde functies niet meer geschikt voor hem is. Op basis van de resterende drie functies is de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op eveneens minder dan 35%. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv, bij besluit van
15 augustus 2011 (bestreden besluit), het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2.1. Op de door appellant in beroep overgelegde verklaring van de bedrijfsarts R. Dammer van 11 januari 2012 met bijgevoegd re-integratieverslag is door het Uwv gereageerd met een rapport van 18 januari 2012 van bezwaarverzekeringsarts Tjen.
2.2. Voorts is appellant in beroep op verzoek van de rechtbank onderzocht door de neuroloog A.J.H. van Diepen, die zijn bevindingen heeft neergelegd in een rapport van 22 juni 2012. Op dit rapport hebben partijen gereageerd.
3.
De rechtbank heeft overwogen dat naar vaste rechtspraak van de Raad de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke door hem ingeschakelde deskundige dient te volgen, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is gerechtvaardigd. Dergelijke bijzondere omstandigheden heeft de rechtbank niet aanwezig geacht. Daartoe heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat Van Diepen een uitgebreid en diepgaand onderzoek heeft verricht. Daarmee heeft Van Diepen, anders dan appellant heeft gesteld, voldaan aan de gegeven opdracht. De omstandigheid dat Van Diepen zelf geen nader onderzoek heeft ingesteld naar een organische stoornis doet hier niet aan af omdat hij gemotiveerd heeft uiteengezet waarom hij dit, anders dan Loots heeft aangegeven, niet zinvol en noodzakelijk heeft geacht. In hetgeen appellant heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om Van Diepen niet te volgen. Voorts heeft de rechtbank, gelet op de alle voorhanden medische gegevens en met name gelet op de conclusie van Van Diepen, geen aanknopingspunten gevonden om de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts in twijfel te trekken. Dat de bedrijfsarts tot meer beperkingen is gekomen, heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel kunnen leiden. Daarbij is in overweging genomen dat volgens vaste rechtspraak een door de bedrijfsarts opgestelde FML met een ander doel wordt opgesteld dan de FML die in het kader van de WIA-aanvraag is opgesteld. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat de voor appellant door de bezwaarverzekeringsarts op 29 juli 2011 vastgestelde FML niet voor onjuist kan worden gehouden. Tenslotte heeft de rechtbank geoordeeld dat de geschiktheid van appellant voor de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies in voldoende mate is aangetoond. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit dan ook ongegrond verklaard.
4.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij meer beperkingen heeft en dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn. Voorts heeft hij er op gewezen dat hij in beroep naar voren heeft gebracht dat uit het rapport van Van Diepen in het geheel niet blijkt in hoeverre de onderzoeksbevindingen betrekking hebben op de datum hier in geding, te weten
19 november 2010. In de opdracht van de rechtbank aan deze deskundige is geen datum genoemd en in het bij deze opdracht gevoegde rapport van Loots evenmin. Daar is de rechtbank in het geheel niet op ingegaan en dat acht hij onbegrijpelijk. Om die reden is hij van mening dat de aangevallen uitspraak niet met de benodigde zorgvuldigheid tot stand gekomen.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De conclusie van de rechtbank dat het bestreden besluit op een toereikende medische grondslag berust en de overwegingen die de rechtbank tot deze conclusie hebben gebracht worden onderschreven. Ook de Raad is van oordeel dat Van Diepen een zorgvuldig onderzoek heeft ingesteld, dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om de deskundige Van Diepen niet te volgen en dat, gelet op de bevindingen van deze arts, niet kan worden geoordeeld dat in de FML van 29 juli 2011 de voor appellant vastgestelde beperkingen zijn onderschat. Met betrekking tot de grond van appellant dat de rechtbank niet is ingegaan op de omstandigheid dat in de vraagstelling aan de deskundige Van Diepen de datum in geding niet is genoemd, wordt verwezen naar het in hoger beroep ingebrachte rapport van bezwaarverzekeringsarts Tjen van 19 februari 2013. Het daarin ingenomen standpunt dat op grond van de beschikbare gegevens niet valt in te zien dat de klinische situatie van appellant op de datum in geding anders was dan op de datum waarop hij is onderzocht door deskundige Van Diepen kan niet voor onjuist worden gehouden. Dit betekent dat geen aanleiding wordt gezien de aangevallen uitspraak om deze reden te vernietigen.
5.2.
Het oordeel van de rechtbank dat de geschiktheid van de functies in voldoende mate is aangetoond wordt eveneens onderschreven. Daarvoor wordt verwezen naar het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 9 augustus 2011, waarin de signaleringen met betrekking tot de belastende factoren van de functies voldoende inzichtelijk en overtuigend zijn toegelicht.
5.3.
Gelet op de overwegingen in 5.1 en 5.2 wordt geoordeeld dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding moet derhalve worden afgewezen.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2014.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) J.C. Hoogendoorn

HD