ECLI:NL:CRVB:2014:2833

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 augustus 2014
Publicatiedatum
26 augustus 2014
Zaaknummer
13-5825 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijzondere bijstand voor medische hulpmiddelen en vervoerskosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) voor diverse kosten, waaronder de aanschaf van een biostick, sokaantrekker en potopener, alsook vervoerskosten naar medische behandelingen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heerlen ongegrond verklaard.

De Raad oordeelde dat de biostick, sokaantrekker en potopener algemeen gebruikelijke en zonder medisch recept verkrijgbare zaken zijn, en dat de appellant niet had aangetoond dat deze kosten niet uit het inkomen op bijstandsniveau konden worden voldaan. Ook de vervoerskosten naar artsen werden niet als bijzondere kosten erkend, aangezien de appellant niet had aangetoond dat deze kosten niet als noodzakelijke bestaanskosten konden worden gedekt.

Daarnaast werd de aanvraag om bijzondere bijstand voor de aflossing van een schuld aan de boedel, ontstaan door een nabetaalde uitkering, afgewezen. De Raad stelde vast dat volgens de WWB geen bijzondere bijstand kan worden verleend voor de aflossing van schulden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde.

De uitspraak werd gedaan door R.H.M. Roelofs, met M.R. Schuurman als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

13/5825 WWB
Datum uitspraak: 26 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
20 september 2013, 12/1945 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L. Crutzen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft op verzoek van de Raad schriftelijk een nadere toelichting gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2014. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J.A. Bertholet.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 29 juni 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 september 2012 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor diverse kosten afgewezen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is nog de aangevraagde bijzondere bijstand voor 1) een zogenoemde biostick, een sokaantrekker en een potopener, 2) de kosten van openbaar vervoer in verband met behandelingen in het ziekenhuis van [plaatsnaam] dan wel de [naam kliniek] en 3) de kosten samenhangend met bewindvoering.
Biostick, sokaantrekker en potopener, vervoerskosten
4.2.
Met betrekking tot de biostick, sokaantrekker en de potopener heeft appellant aangevoerd dat deze kosten door het college en de rechtbank ten onrechte als niet noodzakelijk zijn aangemerkt omdat de medische noodzaak voor deze zaken zou ontbreken. Appellant stelt dat het college op de hoogte is van zijn medische klachten. Wegens de daardoor ontstane beperkingen heeft het college appellant immers ook ontheven van de arbeidsverplichting.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Nog daargelaten dat de medische noodzaak voor de aanschaf van deze zaken ook met wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht niet is aangetoond, betreft het algemeen gebruikelijke en zonder medisch recept verkrijgbare zaken. Die incidentele en relatief bescheiden kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Er is in dit geval geen grond van dit uitgangspunt af te wijken.
4.4.
Dit geldt eveneens voor de kosten van openbaar vervoer in verband met medische behandelingen. Zoals het college in het bestreden besluit heeft vastgesteld, blijkt uit de gegevens die appellant bij de aanvraag heeft verstrekt dat hij zowel in 2011 als in 2012 twee bezoeken aan het ziekenhuis of de kliniek heeft gebracht. De kosten hiervan bedroegen onderscheidenlijk € 22,29 en € 15,29. Ook met de door hem overgelegde overzichten van zijn medicatie en van de frequentie waarmee hij zijn behandelaars moet bezoeken, heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat de hier aan de orde zijnde kosten niet als algemeen noodzakelijke bestaanskosten uit het inkomen op bijstandsniveau kunnen worden voldaan. Het gaat om een vierwekelijks bezoek aan een psychiater en een dermatoloog, een tweewekelijks bezoek aan de “benenpoli”, en eens in het kwartaal een bezoek aan de huisarts, allemaal te [woonplaats], de woonplaats van appellant.
4.5.
Appellant heeft in dit verband tevens een beroep gedaan op de omvang van zijn schulden. Dit leidt echter niet tot een ander oordeel. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 24 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2318) is het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB. De kosten die daarmee verband houden, kunnen niet worden afgewenteld op de WWB.
Boedelkosten
4.6.
Ten aanzien van appellant is de schuldsaneringsregeling ingevolge de Wet schuldsanering natuurlijke personen van toepassing verklaard. De Raad begrijpt de aanvraag om bijzondere bijstand, mede gelet op het verhandelde ter zitting, aldus dat deze ziet op de voldoening van een schuld aan de boedel, ontstaan doordat appellant een nabetaalde uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) aan de boedel heeft onttrokken en heeft aangewend voor de kosten van inrichting van zijn nieuwe woning in [woonplaats]. Appellant heeft voor de terugbetaling hiervan kennelijk een regeling getroffen met de rechter-commissaris en daarvoor bijzondere bijstand aangevraagd. Anders dan appellant heeft aangevoerd, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de aanvraag aldus ziet op de aflossing van een schuld, waarvoor ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de WWB geen bijzondere bijstand kan worden verleend. Aangezien het in de kern dus om andere kosten gaat dan het salaris van de bewindvoerder, treft het betoog van appellant dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat het college deze kosten voorheen wel heeft vergoed geen doel. Dit geldt eveneens voor zijn stelling dat hij deze laatstgenoemde kosten ook had moeten voldoen als de WW-nabetaling wel aan de boedel ten goede was gekomen.
4.7.
Uit 4.3 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2014.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) M.R. Schuurman
JvC