ECLI:NL:CRVB:2014:2812
Centrale Raad van Beroep
- Tussenuitspraak bestuurlijke lus
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over AOW-toeslag en herziening van uitkering op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945
Op 21 augustus 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep een tussenuitspraak gedaan in de zaak van appellante, geboren in 1941, die sinds 1986 als vervolgde uitkeringsgerechtigde onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) valt. Appellante ontving een AOW-pensioen en de maximale AOW-toeslag, maar heeft ten onrechte een volledige AOW-toeslag ontvangen van januari 2010 tot juli 2012, wat leidde tot een terugvordering door de Sociale verzekeringsbank. Appellante verzocht om een herziening van haar periodieke uitkering, omdat zij meende dat de te veel ontvangen AOW-toeslag ook ten onrechte in mindering was gebracht op haar uitkering.
De Raad oordeelde dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een lagere AOW-toeslag niet zou leiden tot een hogere uitkering. De Raad heeft verweerder opgedragen om de gebreken in het besluit van 1 november 2013 te herstellen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verweerder om duidelijk te maken op basis van welke juridische gronden de correctie met terugwerkende kracht niet mogelijk is. De uitspraak is gedaan in het kader van de Wuv, waarbij de Raad de toepassing van artikel 59 en 59a van deze wet heeft beoordeeld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak in behandeling genomen na een beroep van appellante tegen het besluit van verweerder. De zitting vond plaats op 10 juli 2014, waar appellante werd bijgestaan door haar echtgenoot en verweerder vertegenwoordigd was door A.T.M. Vroom-van Berkel. De Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende duidelijkheid was over de toepassing van de wet in het geval van appellante, wat leidde tot de tussenuitspraak.