ECLI:NL:CRVB:2014:2811

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2014
Publicatiedatum
21 augustus 2014
Zaaknummer
13-5317 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft appellant beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, waarbij zijn aanvraag voor een periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) is afgewezen. De afwijzing is gebaseerd op het feit dat de werkbeëindiging van appellant in 2002 als bedrijfsleider geen verband hield met zijn oorlogsinvaliditeit. Appellant, geboren in 1946 in het voormalige Nederlands-Indië, had eerder in 2005 erkenning gekregen voor zijn oorlogsgeweldervaringen, maar maakte geen bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een periodieke uitkering in 2005.

In mei 2013 heeft appellant verzocht om herziening van de afwijzing, maar dit verzoek werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 10 juli 2014, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat. De Raad overweegt dat de afwijzing van de periodieke uitkering niet onterecht was, omdat appellant geen relevante nieuwe feiten of gegevens heeft ingediend die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De Raad benadrukt dat de discretionaire bevoegdheid van verweerder om besluiten te herzien met terughoudendheid moet worden getoetst.

De Raad concludeert dat de medische adviezen van de geneeskundig adviseurs van verweerder voldoende onderbouwing bieden voor de afwijzing. De Raad stelt vast dat de hypofyse-adenoom van appellant, die leidde tot zijn arbeidsongeschiktheid, niet veroorzaakt wordt door psychische klachten, en dat er geen nieuwe informatie is die de eerdere beslissing in een nieuw licht plaatst. Daarom wordt het beroep ongegrond verklaard en is er geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van griffier E. Heemsbergen, en is openbaar uitgesproken op 21 augustus 2014.

Uitspraak

13/5317 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
In het geding tussen:
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
Datum uitspraak: 21 augustus 2014
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 20 augustus 2013, kenmerk BZ01645715 (bestreden besluit). Dit betreft de uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door R.R. Branders. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is geboren in 1946 in het toenmalige Nederlands-Indië. In 2005 is erkend dat hij is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo, namelijk internering in kamp Gantiwarno tijdens de Bersiap-periode. Aanvaard is dat bij hem sprake was van blijvende psychische invaliditeit door het oorlogsgeweld. Bij besluit van 22 juli 2005 zijn aan hem toegekend de toeslag ter verbetering van zijn levensomstandigheden en een tegemoetkoming in de kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer. De aanvraag van appellant voor een periodieke uitkering is hierbij afgewezen op de grond dat de werkbeëindiging van appellant in 2002 als bedrijfsleider geen verband hield met zijn oorlogsinvaliditeit. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.2. In mei 2013 heeft appellant verzocht de afwijzing van de periodieke uitkering te herzien. Hierop is bij besluit van 2 juli 2013 afwijzend beslist, welke afwijzing na bezwaar is gehandhaafd bij het bestreden besluit.
2.
Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd overweegt de Raad als volgt.
2.1.
Op grond van artikel 61, derde lid, van de Wubo is verweerder bevoegd op een daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de bij die beschikking betrokkene te herzien. Gelet op het karakter van deze discretionaire bevoegdheid kan de Raad aan dergelijk besluit slechts met terughoudendheid toetsen. Daarbij staat centraal of feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht die aan verweerder bij het nemen van het eerdere besluit niet bekend waren en die dat besluit in een zodanig nieuw licht plaatsen dat verweerder daarin aanleiding had moeten vinden om tot herziening over te gaan.
2.2.
De bij het bestreden besluit gehandhaafde weigering om appellant alsnog een periodieke uitkering op grond van de Wubo te verstrekken is gebaseerd op de grond dat appellant bij zijn herzieningsverzoek en in bezwaar geen relevante nieuwe feiten of gegevens heeft ingebracht. Er is niet gebleken dat de beslissing destijds niet juist is geweest. Hierbij is overwogen dat een hypofyse-adenoom naar de huidige medisch wetenschappelijke inzichten niet wordt veroorzaakt door psychische klachten. Appellant is sinds april 2001 bekend met een hypofyse-adenoom, dat onder andere leidt tot lusteloosheid. In verband hiermee werd hij in 2002 afgekeurd voor zijn werk als bedrijfsleider van een cafetaria.
2.3.
Appellant heeft in beroep aangevoerd dat de behandelende artsen hebben gesteld dat een hypofyse-adenoom een sluimerende ziekte is, die pas in een later stadium tot openbaring komt. Hij stelt dat deze ziekte zich al in zijn jonge jaren in zijn lichaam heeft gevestigd en zich pas in 2001 heeft geopenbaard. Hij is door deze ziekte arbeidsongeschikt geraakt en heeft zijn werk als bedrijfsleider moeten stoppen.
2.4.
Het bestreden besluit is gebaseerd op twee adviezen van geneeskundig adviseurs van verweerder. Hierin is overwogen dat er in 2005 is vastgesteld dat er bij betrokkene sprake is van causaal psychisch letsel dat blijvende invaliditeit tot gevolg heeft. Zowel uit het sociaal rapport als uit het onderzoeksverslag van destijds komt naar voren dat de werkbeëindiging verband hield met de klachten als gevolg van een adenoom van de hypofyse. Die aandoening wordt volgens huidige medisch-wetenschappelijke inzichten niet veroorzaakt door psychische klachten. Het bestreden besluit is hiermee voldoende onderbouwd. Er zijn van de kant van appellant geen gegevens ingediend die aan dit standpunt doen twijfelen.
3.
Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond wordt verklaard.
4.
Voor vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) E. Heemsbergen

HD