ECLI:NL:CRVB:2014:2807

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2014
Publicatiedatum
21 augustus 2014
Zaaknummer
13-4621 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om toekenning op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 augustus 2014 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag van appellant op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Appellant, geboren in 1936, had in januari 2013 een samenloop-aanvraag ingediend voor toekenningen op basis van zowel de Wuv als de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Hij stelde dat hij tijdens de Japanse bezetting in kamp Malino had verbleven.

De Raad heeft vastgesteld dat de aanvraag op 22 mei 2013 was afgewezen, omdat niet kon worden aangetoond dat appellant vervolging in de zin van de Wuv had ondergaan. De Raad oordeelde dat de oorlogsomstandigheden van appellant niet uitzonderlijk genoeg waren om hem gelijk te stellen met de vervolgden. De aanvraag in het kader van de Wubo werd eveneens afgewezen, maar daartegen had appellant geen bezwaar gemaakt.

De Raad heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat onder vervolging volgens artikel 2 van de Wuv wordt verstaan: handelingen of maatregelen van de vijandelijke bezettende macht die leidden tot vrijheidsberoving. De Raad concludeerde dat er geen bevestiging kon worden verkregen dat appellant daadwerkelijk vrijheidsberoving had ondergaan, aangezien kamp Malino op het moment van zijn verblijf daar niet als interneringskamp was erkend. Bovendien waren er geen bijzondere omstandigheden die appellant met de vervolgden konden gelijkstellen.

De Raad verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van griffier E. Heemsbergen, en werd openbaar uitgesproken op 21 augustus 2014.

Uitspraak

13/4621 WUV
Datum uitspraak: 21 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 25 juli 2013, kenmerk BZ01630744 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2014. Daar is appellant, zoals door hem bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, geboren in 1936, heeft in januari 2013 een zogenoemde samenloop-aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wuv en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). In dat verband heeft appellant aangevoerd dat hij tijdens de Japanse bezetting heeft verbleven in kamp Malino.
1.2. Bij besluit van 22 mei 2013, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verder de aanvraag in het kader van de Wuv afgewezen. Daartoe is overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat appellant vervolging in de zin van de Wuv heeft ondergaan en dat oorlogsomstandigheden van appellant niet zodanig uitzonderlijk zijn dat hij met de vervolgde kan worden gelijkgesteld. De aanvraag in het kader van de Wubo is eveneens afgewezen, maar daartegen heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
2.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van artikel 2 van de Wuv wordt, voor zover hier van belang, onder vervolging verstaan: handelingen of maatregelen welke tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 door de vijandelijke bezettende macht van het voormalige Nederlands-Indië werden gericht tegen personen of groepen van personen op grond van hun ras, geloof, wereldbeschouwing, dan wel hun Europese afkomst of Europees georiënteerde of gezinde instelling, en hebben geleid tot vrijheidsberoving door opsluiting in concentratiekampen, gevangenissen of andere verblijfplaatsen, waar beëindiging van het leven dan wel permanente bewaking van de vervolgde werd beoogd.
2.2.
Op grond van gegevens van de bij verweerder bekende familieleden van appellant moet ook de Raad vaststellen dat geen bevestiging kan worden verkregen dat appellant vrijheidsberoving heeft ondergaan als hiervoor onder 2.1 is omschreven. Zo komt uit de door de vader van appellant in 1958 ingediende aanvraag om toekenning van een Japanse Uitkering naar voren dat appellant van februari 1942 tot april 1942 in kamp Malino heeft verbleven. Kamp Malino was op dat moment echter niet in gebruik als interneringskamp. Pas na april 1942 en tot 5 mei 1943 is Malino in gebruik genomen en erkend als interneringskamp. In de gegevens zijn geen aanwijzingen gevonden dat appellant in die periode (ook) in kamp Malino heeft verbleven. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan appellant met de vervolgde zou kunnen worden gelijkgesteld is evenmin gebleken.
2.3.
Appellant heeft nog een beroep gedaan op de erkenning van zijn broers en zuster, maar dat beroep kan niet slagen. Zo is zijn zuster erkend als vervolgde vanwege haar eigen arrestatie en verhoor door de Toke Tai. Zijn broer [naam 1] is met de vervolgde gelijkgesteld wegens tweede-generatieproblematiek, hetgeen na 1 januari 2002 voor appellant niet meer mogelijk is en zijn (half)broer [naam 2] is erkend op grond van de Wubo. Die wet is hier niet aan de orde. Om die reden moeten dan ook de door appellant in beroep naar voren gebrachte ervaringen tijdens de Bersiap-periode in deze procedure buiten beschouwing worden gelaten. De Wuv heeft immers in dit geval alleen betrekking op de periode van de Japanse bezetting van het toenmalig Nederlands-Indië.
2.4.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit in rechte stand houdt en het beroep ongegrond moet worden verklaard.
3.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) E. Heemsbergen

HD