ECLI:NL:CRVB:2014:2806

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2014
Publicatiedatum
21 augustus 2014
Zaaknummer
13-1062 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toekenningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo)

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 augustus 2014 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant, geboren in 1939 in het voormalige Nederlands-Indië, had in juli 2002 en opnieuw in april 2012 verzocht om toekenningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De eerste aanvraag werd in 2003 afgewezen omdat niet was komen vast te staan dat de appellant was getroffen door oorlogsgeweld. De Raad oordeelde dat de evacuaties naar de kathedraal in Padang niet onder levensbedreigende omstandigheden hadden plaatsgevonden en dat het verblijf in de kathedraal niet onder de werking van de Wubo viel. De afwijzing werd na bezwaar in 2003 gehandhaafd.

In 2012 diende de appellant opnieuw een verzoek in, maar dit werd ook afgewezen. De Raad oordeelde dat de appellant geen relevante nieuwe feiten of gegevens had aangedragen die aanleiding gaven om de eerdere afwijzing te herzien. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de aanvragen met terughoudendheid moet plaatsvinden, en dat er geen nieuwe feiten waren die de eerdere besluiten in een nieuw licht plaatsten. De nieuwe verklaring van een neef van de appellant werd niet als voldoende bewijs gezien om de eerdere afwijzing te herzien.

De Raad concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van griffier E. Heemsbergen, en werd openbaar uitgesproken op 21 augustus 2014.

Uitspraak

13/1062 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 30 januari 2013, kenmerk BZ01529125 (bestreden besluit).
Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2014. Appellant is niet verschenen, zoals tevoren was gemeld. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is geboren in 1939 in het toenmalige Nederlands-Indië. In juli 2002 heeft hij verzocht om toekenningen op grond van de Wubo. Hierop is bij besluit van 2 april 2003 afwijzend beslist op de grond dat niet is komen vast te staan dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. Overwogen is onder meer dat niet is gebleken dat de evacuaties naar de kathedraal in Padang en later naar de Emmahaven vanuit een levensbedreigende situatie dan wel onder levensbedreigende omstandigheden hebben plaatsgevonden. Verder is niet gebleken dat appellant direct betrokken is geweest bij beschietingen tijdens deze evacuaties en tijdens zijn verblijf in de kathedraal te Padang. Het verblijf in die kathedraal kan niet onder de werking van de Wubo worden gebracht omdat de kathedraal als beschermingskamp fungeerde. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 september 2003. Hiertegen is geen beroep ingesteld.
1.2. In april 2012 heeft appellant opnieuw verzocht om toekenningen op grond van de Wubo. Bij besluit van 12 september 2012 is hierop afwijzend beslist. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.
Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
2.1.
Op grond van artikel 61, derde lid van de Wubo is verweerder bevoegd op een daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de bij die beschikking betrokkene te herzien. Gelet op het karakter van deze discretionaire bevoegdheid kan de Raad een dergelijk besluit slechts met terughoudendheid toetsen. Daarbij staat centraal of feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht die aan verweerder bij het nemen van het eerdere besluit niet bekend waren en die dat besluit in een zodanig nieuw licht plaatsen dat verweerder daarin aanleiding had moeten vinden om tot herziening over te gaan.
2.2.
De bij het bestreden besluit gehandhaafde afwijzing is gebaseerd op de grond dat appellant bij zijn herzieningsverzoek en ook tijdens de bezwaarprocedure geen relevante nieuwe feiten of gegevens heeft vermeld die aanleiding geven de eerdere afwijzing te herzien. Er is niet gebleken dat de beslissing van 2003 niet juist is geweest. De Raad volgt verweerder hierin. Ook op grond van de bij het verzoek om herziening ingebrachte nieuwe verklaring van[naam], neef van appellant, die ook ten behoeve van de eerdere aanvraag al een verklaring had ingediend, is niet aannemelijk geworden dat genoemde evacuaties hebben plaatsgevonden vanuit een levensbedreigende situatie of onder levensbedreigende omstandigheden. Dat het konvooi op weg naar de haven zou zijn beschoten of bekogeld blijkt niet uit de eigen verklaringen van appellant. Evenmin is op grond van de nieuwe verklaring van[naam] aannemelijk geworden dat appellant direct betrokken is geweest bij beschietingen. Het verblijf in de kathedraal te Padang was ter bescherming en valt niet onder de werking van de Wubo.
2.3.
Dat[naam] in 1998 wel is erkend op grond van dezelfde gebeurtenissen is geen nieuw gegeven. Dat was ook al bekend ten tijde van de onder 1.1 genomen besluiten. Er is toen geen strijd met het gelijkheidsbeginsel aanwezig geacht. De beoordeling of sprake is van calamiteiten in de zin van de Wubo is in de periode sinds 1998 aan voorschrijdend inzicht onderhevig geweest.
3.
Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond is.
4.
Voor vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) E. Heemsbergen

HD