ECLI:NL:CRVB:2014:2794

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 augustus 2014
Publicatiedatum
20 augustus 2014
Zaaknummer
12-5320 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die haar beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering ongegrond had verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 augustus 2014 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de Raad de eerdere uitspraak heeft bevestigd. Appellante had zich op 15 januari 2009 ziek gemeld met schildklierklachten, die later verergerden met andere klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante op 13 januari 2011 niet voldeed aan de voorwaarden voor een WIA-uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berustte.

In hoger beroep heeft appellante betwist dat het Uwv haar belastbaarheid correct heeft ingeschat en heeft zij aangevoerd dat zij niet in staat was om de geduide functies te vervullen. De Raad heeft echter geoordeeld dat er sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek en dat het Uwv de beperkingen van appellante niet heeft onderschat. De verzekeringsarts had appellante onderzocht en had informatie opgevraagd bij verschillende behandelaren, waaruit bleek dat de mate van invaliditeit niet disproportioneel was. De Raad heeft vastgesteld dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien de Raad geen nieuwe argumenten of medische stukken heeft ontvangen die de eerdere beoordeling zouden kunnen ondermijnen. De uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier, en is openbaar uitgesproken op 20 augustus 2014.

Uitspraak

12/5320 WIA
Datum uitspraak: 20 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
17 augustus 2012, 11/4157 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.P.J.M. van Gestel, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2014. Appellante is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante heeft zich op 15 januari 2009 ziek gemeld in verband met schildklierklachten. Later zijn daar meer klachten bijgekomen. Het Uwv heeft bij besluit van 13 juni 2011, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 14 november 2011 (bestreden besluit), vastgesteld dat er voor appellante op 13 januari 2011 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust naar het oordeel van de rechtbank op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. De rechtbank heeft in hetgeen appellante in beroep heeft gesteld geen aanknopingspunten gevonden voor de juistheid van de stelling van appellante dat zij meer beperkt is dan is vastgesteld door het Uwv in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 oktober 2011. De rechtbank heeft tot slot als oordeel uitgesproken dat de voor appellante geduide functies passend zijn.
3.
Appellante heeft in hoger beroep de juistheid van de aangevallen uitspraak betwist. Appellante heeft daartoe aangevoerd dat het Uwv haar belastbaarheid op de datum in geding te optimistisch heeft ingeschat. Gelet daarop was zij niet in staat tot het verrichten van de geduide functies. Zij lijdt aan polyneuropathie en heeft aandoeningen aan, in het bijzonder, haar enkels, handen, heupen en schouders.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek en dat niet is gebleken dat het Uwv de beperkingen van appellante heeft onderschat. De verzekeringsarts heeft appellante op het spreekuur onderzocht en heeft kennis genomen van de aanwezige medische informatie. Naar aanleiding daarvan heeft de verzekeringsarts informatie opgevraagd bij verschillende behandelaren. De neuroloog heeft op 12 januari 2011 en 12 april 2011 geschreven dat sprake is van hooguit een zeer lichte polyneuropathie, een lichte CTS links en aanwijzingen voor een chronische
SI-strain en dat de mate van invaliditeit disproportioneel is. De revalidatiearts heeft op
7 maart 2011 en 18 april 2011 geschreven dat sprake is van chronische pijnproblematiek en milde polyneuropathie met functionele inkleuring. Hij heeft gemeld dat appellante zal starten met een revalidatieprogramma. Op grond van de verkregen informatie van de revalidatiearts en de neuroloog heeft de verzekeringsarts een FML opgesteld waarin beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van fysiek belastende arbeid, ten aanzien van de linkerhand en -pols en ten aanzien van langdurig staan en lopen op grond van de diagnosen fibromyalgie, milde polyneuropathie en aanwijzingen voor een lichte CTS links.
4.2.
Naar aanleiding van het bezwaarschrift van appellante heeft een hoorzitting plaatsgevonden, waarbij de bezwaarverzekeringsarts aanwezig is geweest. De bezwaarverzekeringsarts heeft naar aanleiding van de hoorzitting en dossierstudie aanleiding gezien enigszins af te wijken van het standpunt van de verzekeringsarts en heeft appellante in verband met de lichte CTS links tevens beperkt geacht ten aanzien van het werken met een toetsenbord en met een muis. De FML is op 11 oktober 2011 op dit punt aangepast. Voor het overige acht de bezwaarverzekeringsarts geen argumenten aanwezig om af te wijken van de belastbaarheid zoals aangenomen door de verzekeringsarts. Na arbeidskundig onderzoek is gebleken dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is gebleven.
4.3.
In beroep heeft appellante een brief van de huisarts van 27 januari 2012 overgelegd met het huisartsenjournaal vanaf 31 december 2007 en brieven van de verschillende behandelaren. Appellante heeft een brief van 8 juni 2012 van een reumatoloog overgelegd waaruit blijkt dat in 2007 de behandeling is gestaakt, omdat een reumatologisch lijden werd uitgesloten. Een andere reumatoloog heeft geen aanwijzingen gezien voor een inflammatoire aandoening en heeft appellante op 23 september 2010 doorverwezen voor een pijnrevalidatietraject. Verder zijn de brieven van de revalidatiearts van 5 oktober 2011 en 13 januari 2012 overgelegd waarin deze heeft vermeld dat het revalidatieprogramma een beperkt effect heeft en dat geen sprake is van een structurele verbetering van de fysieke belastbaarheid. In een rapport van
14 mei 2012 heeft de bezwaarverzekeringsarts de rechtbank bericht in deze medische stukken geen aanleiding te zien de FML van 11 oktober 2011 aan te passen.
4.4.
De verzekeringsarts kan worden gevolgd in de stelling dat de medische informatie genoemd in 4.3 niet noopt tot herziening van het standpunt ten aanzien van appellantes belastbaarheid. De informatie ziet niet op de datum die in geding is, 13 januari 2011. De verzekeringsarts heeft de FML voorts niet gebaseerd op de komst van een structurele verbetering, zodat het uitblijven daarvan niet leidt tot aanpassing van de FML. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt niet nader onderbouwd met medische stukken.
4.5.
Aldus uitgaande van de met betrekking tot appellante vastgestelde medische beperkingen is de Raad voorts met de rechtbank van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellante in medisch opzicht geschikt dienen te worden aangemerkt. Uit het hoger beroepschrift is gebleken, dat het hoger beroep zich richt op de medische grondslag van het bestreden besluit en dat er geen specifiek arbeidskundige gronden zijn geformuleerd ook niet ten aanzien van de medische geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
4.6.
Uit hetgeen hiervoor in 4.1 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2014.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) D. Heeremans

RK