ECLI:NL:CRVB:2014:2794
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die haar beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering ongegrond had verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 augustus 2014 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de Raad de eerdere uitspraak heeft bevestigd. Appellante had zich op 15 januari 2009 ziek gemeld met schildklierklachten, die later verergerden met andere klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante op 13 januari 2011 niet voldeed aan de voorwaarden voor een WIA-uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berustte.
In hoger beroep heeft appellante betwist dat het Uwv haar belastbaarheid correct heeft ingeschat en heeft zij aangevoerd dat zij niet in staat was om de geduide functies te vervullen. De Raad heeft echter geoordeeld dat er sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek en dat het Uwv de beperkingen van appellante niet heeft onderschat. De verzekeringsarts had appellante onderzocht en had informatie opgevraagd bij verschillende behandelaren, waaruit bleek dat de mate van invaliditeit niet disproportioneel was. De Raad heeft vastgesteld dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante.
De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien de Raad geen nieuwe argumenten of medische stukken heeft ontvangen die de eerdere beoordeling zouden kunnen ondermijnen. De uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier, en is openbaar uitgesproken op 20 augustus 2014.