ECLI:NL:CRVB:2014:276

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2014
Publicatiedatum
31 januari 2014
Zaaknummer
12-6868 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldig nalatig verklaring door de Sociale verzekeringsbank over premiebetaling AOW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de Sociale verzekeringsbank (Svb) betreffende een schuldig nalatig verklaring van appellante over het jaar 2008. De Svb had appellante voor 86% schuldig nalatig verklaard wegens het niet betalen van de premie ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij door omstandigheden, waaronder een dubbele uitkering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en haar ernstige ziekte, niet in staat was om de premie te betalen. De rechtbank had eerder het beroep tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, omdat de door appellante aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om de schuldig nalatigheid te weerleggen.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de bewijslast voor het aantonen van omstandigheden die het niet betalen van de premie rechtvaardigen, bij appellante ligt. De Svb had het bestreden besluit gebaseerd op artikel 61 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv), dat bepaalt dat de Svb kan besluiten tot schuldig nalaten indien de premieplichtige niet aantoont dat er omstandigheden zijn die het niet betalen van de premie niet aan hem kunnen worden toegerekend. De Raad heeft geconcludeerd dat appellante onvoldoende bewijs heeft geleverd dat haar het niet betalen van de premie niet kan worden toegerekend, ondanks dat zij diverse aanmaningen van de Belastingdienst had ontvangen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier S. Aaliouli.

Uitspraak

12/6868 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van
15 november 2012, 12/216 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats](appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 31 januari 2014
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens heeft de Svb nog enige stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2013. Namens appellante is daarbij verschenen mr. Dieters. De Svb heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1. De Belastingdienst heeft de Svb meegedeeld dat appellante over 2008 een bedrag van
€ 2.523,- aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen niet heeft betaald.
1.2. Bij besluit van 8 september 2011 heeft de Svb appellante voor 86% schuldig nalatig verklaard over het jaar 2008 ter zake van het niet betalen van premie ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Daarbij is nog opgemerkt dat de schuldig nalatigheid ongedaan wordt gemaakt indien de verschuldigde premie, met een opslag van 5%, voor 3 december 2014 aan de Belastingdienst wordt betaald.
1.3. Namens appellante is bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 september 2011. Aangevoerd is dat door toedoen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in 2008 teveel uitkering aan appellante is betaald en dat zij ernstig ziek is.
1.4. Bij beslissing op bezwaar van 22 maart 2012 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 8 september 2011 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de door appellante aangevoerde omstandigheden niet de conclusie kunnen rechtvaardigen dat de Svb had moeten afzien van het schuldig nalatig stellen van appellante.
3.
Namens appellante is in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv in 2008 dubbele betalingen heeft gedaan aan appellante en dat appellante dit als gevolg van haar ziekte niet heeft onderkend. Er is volgens appellante geen sprake van schuldige nalatigheid.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in hoger beroep in geschil of de rechtbank terecht het standpunt van de Svb heeft onderschreven dat appellante voor 86% schuldig nalatig is over het jaar 2008. Het geschil spitst zich toe op de vraag of appellante enig verwijt treft ter zake van het niet betalen van de premie ingevolge de AOW.
4.2.
De Svb heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 61 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). Dit artikel bepaalt, voor zover van belang, dat indien een premieplichtige heeft nagelaten over een bepaald jaar de op aanslag verschuldigde premie voor de volksverzekeringen te betalen, de Svb beslist dat sprake is van schuldig nalaten als bedoeld in artikel 13 van de AOW, behoudens voor zover de premieplichtige aantoont dat er omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan het niet betalen van de premie hem niet toegerekend kan worden. Dit betekent derhalve dat de bewijslast om dit aan te tonen op appellante rust.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank wordt onderschreven dat appellante onvoldoende heeft aangetoond dat omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan het niet betalen van de premie haar niet toegerekend kan worden. Daarbij is ten eerste van belang dat uit de door de Svb in hoger beroep overgelegde gegevens blijkt dat appellante diverse brieven en aanmaningen van de Belastingdienst heeft gekregen over de verschuldigde belasting en premies over 2008. Voorts is niet duidelijk geworden waarom appellante de belasting en premies over 2008 niet volledig heeft betaald. Zij beschikte toen over twee uitkeringen en het Uwv heeft uiteindelijk besloten hetgeen onverschuldigd aan appellante is betaald niet van haar terug te vorderen. Wellicht is de situatie voor appellante verwarrend geweest, maar uit het geheel van de beschikbare gegevens kan niet afgeleid worden dat het niet betalen van de belasting en premies haar niet toegerekend kan worden.
4.4.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) S. Aaliouli

HD