ECLI:NL:CRVB:2014:275

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2014
Publicatiedatum
31 januari 2014
Zaaknummer
13-2675 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van kinderbijslag met betrekking tot termijnoverschrijding bezwaarschrift

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de herziening en terugvordering van kinderbijslag door de Sociale verzekeringsbank (Svb) aan appellante, die in bezwaar ging tegen een besluit van 6 juni 2012. De Svb had vastgesteld dat appellante met ingang van het vierde kwartaal van 2009 geen recht had op kinderbijslag en had een bedrag van € 4.719,82 teruggevorderd, alsook een boete van € 430,- opgelegd. Appellante diende op 20 juli 2012 een bezwaarschrift in, maar de Svb verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze niet-ontvankelijkverklaring ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er schrijnende omstandigheden waren die haar in staat stelden om tijdig bezwaar te maken. Ze stelde dat ze de Nederlandse taal niet goed machtig was en dat ze hulp nodig had van derden. Ook werd aangevoerd dat haar vertrouwenspersoon tijdelijk niet beschikbaar was, wat haar in de weg stond om tijdig actie te ondernemen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante niet voldoende had aangetoond dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. De Raad concludeerde dat appellante gedurende de bezwaartermijn in staat was om een bezwaarschrift in te dienen, en dat de omstandigheden die zij aanvoerde niet leidden tot een verschoonbare termijnoverschrijding. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de verantwoordelijkheid van appellanten om tijdig actie te ondernemen, ook als zij hulp van derden nodig hebben. De Centrale Raad van Beroep heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/2675 AKW
Datum uitspraak: 31 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 8 april 2013, 12/2240 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.C.F. Kooijmans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2013. Appellante is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door [naam A.] en [naam B.] als tolk. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenes.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 3 mei 2012 heeft de Svb de toekenning van kinderbijslag aan appellante herzien en is vastgesteld dat appellante met ingang van het vierde kwartaal van 2009 geen recht heeft op kinderbijslag. Dit besluit staat in rechte vast.
1.2. Bij besluit van 6 juni 2012 heeft de Svb de ten onrechte aan appellante betaalde kinderbijslag ad € 4.719,82 van haar teruggevorderd en is aan haar een boete opgelegd van
€ 430,-.
1.3. Appellante heeft bij (pro forma) bezwaarschrift gedateerd 18 juli 2012, per fax verzonden aan de Svb op 20 juli 2012, bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 juni 2012.
1.4. Bij besluit van 12 september 2012 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar
niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend. Volgens de Svb heeft appellante geen argumenten aangevoerd op grond waarvan de te late indiening van het bezwaarschrift haar niet kan worden verweten.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep is namens appellante nogmaals gewezen op de schrijnende omstandigheden van haar situatie, waarmee ten onrechte geen rekening wordt gehouden. Deze omstandigheden, alsmede fouten van de gemeente Zwolle, hebben ertoe geleid dat haar recht op kinderbijslag is herzien. Voorts is gesteld dat appellante de Nederlandse taal niet goed machtig is en dat zij in het zakelijk verkeer hulp van derden nodig heeft. Ook heeft zij in tijd van een paar maanden veel brieven ontvangen van de Svb en de Belastingdienst waardoor het verwarrend voor haar werd binnen welke termijn actie moest worden ondernomen. Haar vertrouwenspersoon, de heer [naam B.], was bovendien van 24 mei 2012 tot 14 juni 2012 in het buitenland. Op 14 juni 2012 heeft appellante over deze zaak contact gehad met [naam B.] maar deze werd daags daarna voor elf dagen opgenomen in het ziekenhuis. Vervolgens is op advies van [naam B.] op 10 juli 2012 contact gezocht met het Juridisch Loket te Zwolle waar appellante pas op 19 juli 2012 terecht kon. Daarna is direct een pro forma bezwaarschrift aan de Svb gefaxt.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht het oordeel van de Svb heeft onderschreven dat het bezwaar tegen het besluit van 6 juni 2012 niet-ontvankelijk is wegens termijnoverschrijding.
4.2.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3.
Voorop moet worden gesteld dat appellante niet betwist dat zij het bezwaarschrift op
20 juli 2012 per fax aan de Svb heeft verzonden. Dit betekent dat het bezwaar na het verstrijken van de bezwaartermijn en dus te laat is gemaakt. Vervolgens is de vraag of deze termijnoverschrijding appellante niet verweten kan worden.
4.4.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Evenals de rechtbank, wordt geoordeeld dat niet is gebleken dat appellante gedurende de gehele bezwaartermijn niet in staat is geweest om een (pro forma) bezwaarschrift in te (laten) dienen. Ook als aangenomen zou moeten worden dat appellante daarbij hulp nodig heeft van derden, in het bijzonder van [naam B.], kan niet gezegd worden dat dit de gehele bezwaartermijn niet mogelijk is geweest. Uit het verhandelde ter zitting is immers gebleken dat appellante reeds op 14 juni 2012 contact heeft gehad met [naam B.] over het besluit van 6 juni 2012, maar dat toen geen verdere actie is ondernomen omdat [naam B.] kort daarna moest worden opgenomen in het ziekenhuis en daar elf dagen heeft verbleven. Vervolgens is op 10 juli 2012 door [naam B.] contact opgenomen met het Juridisch Loket te [woonplaats] om mede in verband met ontvangen besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen juridisch advies in te winnen. De omstandigheid dat er voor gekozen is het gesprek bij het Juridisch Loket op 19 juli 2012 af te wachten alvorens een (pro forma) bezwaarschrift in te dienen, waardoor de bezwaartermijn is verstreken, moet voor rekening en risico van appellante komen. Het feit dat appellante inmiddels veel brieven van de Svb had ontvangen maakt dat niet anders. De door appellante ontvangen brieven van de Svb zijn duidelijk over de mogelijkheden van het maken van bezwaar en de termijn waarbinnen dat moet gebeuren. Er is derhalve geen sprake van een door ontvangst van de vele brieven van de Svb verwarrende situatie, waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar zou kunnen worden geacht.
4.5.
De rechtbank heeft het beroep van appellant gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 6 juni 2012 dus terecht ongegrond verklaard.
4.6.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) S. Aaliouli

HD