ECLI:NL:CRVB:2014:271
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering nabestaandenuitkering op basis van arbeidsongeschiktheid onder de Algemene nabestaandenwet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een nabestaandenuitkering aan appellante, die een aanvraag had ingediend na het overlijden van haar echtgenoot. Appellante, geboren in 1955, had bij de Sociale verzekeringsbank (Svb) een nabestaandenuitkering aangevraagd, maar deze was afgewezen op basis van het oordeel dat zij minder dan 45% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Amsterdam had eerder de beslissing van de Svb bevestigd, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Raad heeft de medische grondslag van de afwijzing beoordeeld en vastgesteld dat de Svb terecht had geoordeeld dat appellante niet arbeidsongeschikt was in de zin van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De bezwaarverzekeringsarts had de medische situatie van appellante onderzocht en vastgesteld dat zij beperkingen had, maar dat deze niet zodanig waren dat zij recht had op de uitkering. De Raad oordeelde dat de Svb de mate van arbeidsongeschiktheid correct had vastgesteld en dat de door appellante aangevoerde gronden in hoger beroep niet voldoende onderbouwd waren.
De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit op een toereikende medische grondslag berustte. De door appellante aangevoerde argumenten, waaronder haar opleidingsniveau en taalvaardigheid, werden niet als voldoende geacht om de beslissing van de Svb te weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af, met de conclusie dat er geen recht op een nabestaandenuitkering was.