ECLI:NL:CRVB:2014:271

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2014
Publicatiedatum
31 januari 2014
Zaaknummer
12-5319 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering nabestaandenuitkering op basis van arbeidsongeschiktheid onder de Algemene nabestaandenwet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een nabestaandenuitkering aan appellante, die een aanvraag had ingediend na het overlijden van haar echtgenoot. Appellante, geboren in 1955, had bij de Sociale verzekeringsbank (Svb) een nabestaandenuitkering aangevraagd, maar deze was afgewezen op basis van het oordeel dat zij minder dan 45% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Amsterdam had eerder de beslissing van de Svb bevestigd, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Raad heeft de medische grondslag van de afwijzing beoordeeld en vastgesteld dat de Svb terecht had geoordeeld dat appellante niet arbeidsongeschikt was in de zin van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De bezwaarverzekeringsarts had de medische situatie van appellante onderzocht en vastgesteld dat zij beperkingen had, maar dat deze niet zodanig waren dat zij recht had op de uitkering. De Raad oordeelde dat de Svb de mate van arbeidsongeschiktheid correct had vastgesteld en dat de door appellante aangevoerde gronden in hoger beroep niet voldoende onderbouwd waren.

De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit op een toereikende medische grondslag berustte. De door appellante aangevoerde argumenten, waaronder haar opleidingsniveau en taalvaardigheid, werden niet als voldoende geacht om de beslissing van de Svb te weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af, met de conclusie dat er geen recht op een nabestaandenuitkering was.

Uitspraak

12/5319 ANW
Datum uitspraak: 31 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
20 augustus 2012, 12/1444 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. W. Hoebba, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hoebba en een tolk. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is geboren op [in] 1955. In verband met het overlijden van haar echtgenoot op 27 januari 2011 heeft zij bij de Svb een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd. Daarbij heeft zij aangegeven dat zij arbeidsongeschikt is en geen kinderen heeft die jonger zijn dan 18 jaar.
1.2. Naar aanleiding van de in overweging 1.1 genoemde aanvraag heeft de Svb het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verzocht te onderzoeken of appellante arbeidsongeschikt is in de zin van de ANW.
1.3. Bij besluit van 10 mei 2011 heeft de Svb op grond van het advies van het Uwv de aanvraag van appellante om toekenning van een nabestaandenuitkering afgewezen op de grond dat appellante niet arbeidsongeschikt in de zin van de ANW is.
1.4. Bij brief van 20 juni 2011 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van
10 mei 2011.
1.5. Op verzoek van de Svb heeft het Uwv in juni 2011 aan de Svb de rapportages toegezonden, op grond waarvan de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante heeft plaatsgevonden. Hieruit blijkt dat de arts G.W.M. Pegt appellante op 14 april 2011 heeft gezien en dat het onderzoek gericht is geweest op haar lichamelijke en psychische belastbaarheid. Pegt heeft vastgesteld dat appellante beperkingen heeft wat betreft trillingsbelasting, dynamische handelingen en statische houdingen en deze beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige J.F. van der Woude op 14 april 2011 een gesprek met appellante gevoerd, waarna de arbeidsdeskundige een aantal voor haar passende functies heeft geselecteerd. Op basis van de mediaan van de drie hoogstverlonende functies, afgezet tegen het maatmaninkomen van appellante (het wettelijk minimumloon), komt de arbeidsdeskundige tot een arbeidsongeschiktheidspercentage op de datum in geding, zijnde 27 januari 2011, van minder dan 45.
1.6. In een aanvullend bezwaarschrift heeft appellante aangevoerd dat slechts een dossierstudie is verricht en dat geen rekening is gehouden met haar klachten en de ingezette behandeling. Er zijn onvoldoende beperkingen aangenomen. Appellante is sinds het overlijden van haar echtgenoot geestelijk en lichamelijk kapot. Appellante heeft brieven van de huisarts van 30 juni 2011 en van 7 juli 2011, een brief van de radioloog van 23 juni 2011, een recept van de huisarts van 9 juni 2011 en afsprakenkaarten en medicijnetiketten overgelegd. Voorts heeft zij een brief van het CAK inzake een tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten van 11 oktober 2011 overgelegd. De Svb heeft deze stukken aan het Uwv gezonden met het verzoek de arbeidsongeschiktheid opnieuw te beoordelen.
1.7. De bezwaarverzekeringsarts, G.K. Hebly, heeft op basis van bestudering van het dossier van appellante en van een medisch onderzoek op 24 augustus 2011 op 20 oktober 2011 gerapporteerd dat de FML dient te worden aangepast. Daarbij is tevens acht geslagen op de door de bezwaarverzekeringsarts opgevraagde informatie, neergelegd in de brieven van de behandelend psychiater en psycholoog van 13 oktober 2011, van de huisarts van 15 september 2011 en de behandelend revalidatiearts van 16 mei 2011. In een FML van 20 oktober 2011 zijn in de rubriek sociaal functioneren aanvullende beperkingen aangenomen ten aanzien van het hanteren van conflicten, emotionele problemen en samenwerken. De bezwaararbeidsdeskundige heeft enkele functies als niet passend aangemerkt. Dit heeft geen gevolgen voor het arbeidsongeschiktheidspercentage omdat er voldoende passende functies over blijven.
1.8. Op 20 december 2011 is een hoorzitting gehouden. Appellante heeft er op gewezen dat zij vergeetachtig is, dat zij niet kan tillen en dat zij geen voltooide basisopleiding heeft. Na de hoorzitting is nog gesteld dat appellant beperkt is op het item zien. Het verslag van de hoorzitting en de nadere stukken zijn naar het Uwv gestuurd voor een nader advies. Bezwaarverzekeringsarts Hebly heeft de Svb bericht hierin geen aanleiding te zien de FML aan te passen. Bezwaararbeidsdeskundige W.G.E. Buskermolen heeft de Svb bericht geen aanleiding te zien tot andere conclusie te komen ten aanzien van appellantes mate van arbeidsongeschiktheid.
1.9. Bij besluit van 24 februari 2012 heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 10 mei 2011 ongegrond verklaard.
2.1. In beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat, dat zij de geselecteerde functies daarom niet kan verrichten en dat haar opleidingsniveau te hoog is ingeschat.
2.2. De Svb heeft vervolgens een door appellante op 24 maart 2011 ondertekend formulier overgelegd waarin zij jegens het Uwv heeft verklaard dat zij de lagere school in Turkije heeft afgemaakt.
2.3. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. Ter zitting van de rechtbank heeft appellante gesteld dat vijf jaar basisonderwijs in Turkije niet kan worden gelijkgesteld aan het Nederlandse niveau van het basisonderwijs. De rechtbank is aan deze stelling voorbijgegaan omdat hij niet is onderbouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante geen recht op een nabestaandenuitkering omdat de Svb de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht heeft vastgesteld op minder dan 45%.
3.
In hoger beroep heeft appellante haar eerder aangevoerde gronden herhaald. Voorts heeft zij gesteld dat het basisonderwijs in Turkije acht jaar duurt en dat dus niet gesteld kan worden dat zij het basisonderwijs in Turkije heeft afgerond. Ook is gesteld dat appellante niet goed kan communiceren in het Nederlands en niet in staat is de in de functies vereiste opleidingen te volgen. Dit betekent dat een aantal functies komt te vervallen. In de resterende functie wordt de belastbaarheid overschreden. In de FML zijn te weinig beperkingen aangenomen: appellante kan niet ’s nachts werken en er had een urenbeperking moeten worden aangenomen. Appellant heeft gewezen op depressieve- en angstklachten en op slaapstoornissen en heeft verzocht om het benoemen van een deskundige. De drie overgebleven functies overschrijden appellantes belastbaarheid op het onderdeel samenwerken, aldus appellante.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of de rechtbank in de aangevallen uitspraak terecht heeft geoordeeld dat de Svb met recht heeft geweigerd aan appellante een nabestaandenuitkering toe te kennen.
4.2.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de ANW heeft de nabestaande die arbeidsongeschikt is recht op een nabestaandenuitkering. Het begrip arbeidsongeschiktheid is nader gedefinieerd in artikel 11 van de ANW.
Artikel 11 van de ANW luidt:
"1. Arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
2.
In het eerste lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe die persoon met zijn krachten en bekwaamheden in staat is."
4.3.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 23 maart 2007, LJN BA1702, heeft de wetgever met deze bepaling kennelijk beoogd aan te sluiten bij de omschrijving van het begrip arbeidsongeschiktheid in de arbeidsongeschiktheidswetten en ligt het dan ook voor de hand bij de toepassing van artikel 11 van de ANW zo mogelijk aansluiting te zoeken bij de regelgeving en de jurisprudentie met betrekking tot het begrip arbeidsongeschiktheid in die wetten. Dit zal bijvoorbeeld niet mogelijk zijn waar bij het Schattingsbesluit van de bepalingen van de arbeidsongeschiktheidswetten wordt afgeweken, nu de ANW voor een dergelijke afwijking geen basis kent.
4.4.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het bestreden besluit op een toereikende medische grondslag berust. Ten aanzien van de door appellante aangevoerde medische gronden wordt als volgt overwogen. De bezwaarverzekeringsarts heeft de diagnose van de behandelend psychiater en psycholoog in hun brief van 13 oktober 2011 gevolgd en op grond van een depressie, een somatoforme stoornis, een paniekstoornis en een theatrale persoonlijkheidsstoornis beperkingen aangenomen. Appellante heeft haar stelling dat haar depressieve- en angstklachten en haar slaapklachten moeten leiden tot meer beperkingen niet met medische stukken onderbouwd. Wat betreft appellantes stelling dat zij niet kan tillen wordt overwogen dat in de FML beperking zijn opgenomen ten aanzien van tillen. Er zijn geen medische stukken voorhanden die nopen tot meer beperkingen op dit punt. De revalidatiearts heeft bij gericht lichamelijk onderzoek geen lichamelijke afwijkingen gevonden, behalve aan de voet waarvoor orthopedisch schoeisel wordt overwogen. De pijnklachten worden door de revalidatiearts gekwalificeerd als myogeen van aard met als advies in beweging te blijven.
Voor appellantes stelling dat zij beperkt is op het onderdeel zien, zijn in het geheel geen medische aanknopingspunten voorhanden. Wat betreft haar stelling dat zij vergeetachtig is, wordt gewezen op het feit dat uit de informatie van de behandelend psychiater en psycholoog niet blijkt dat sprake is van geheugenproblemen. Beiden spreken van een helder bewustzijn, waarbij aandacht, oriëntatie en geheugen ongestoord imponeren. De stelling van appellante dat zij geen nachtarbeid kan verrichten, kan haar niet baten omdat, wat er ook zij van de juistheid van deze stelling, in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies nachtarbeid niet voorkomt. Tot slot bestaat voor een urenbeperking geen aanleiding. De arts heeft op dit punt terecht overwogen dat appellante niet voldoet aan de criteria voor het aannemen van een urenbeperking uit preventief oogpunt, vanwege een beperkte beschikbaarheid of vanwege een afgenomen energetisch vermogen.
4.5.
De Raad is van oordeel dat hetgeen in hoger beroep namens appellante is aangevoerd en overigens niet is onderbouwd met nadere gegevens, onvoldoende aanknopingspunten biedt om tot een ander oordeel te komen of tot het instellen van een nader medisch onderzoek, zoals appellante heeft bepleit. Wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit is de belastbaarheid van appellante met de FML niet overschat.
4.6.
Met betrekking tot de aangevoerde arbeidskundige gronden wordt als volgt overwogen. In het onderhavige geval heeft de bezwaararbeidsdeskundige drie functies geselecteerd: productiemedewerker industrie (sbc-code 111180), inpakker (sbc-code 111190) en snackbereider (sbc-code 111071). De grond dat appellante niet voldoet aan het gestelde opleidingsniveau 2 omdat zij geen afgeronde basisopleiding heeft, slaagt niet. Alleen de functie snackbereider vereist voltooid basisonderwijs, de andere functies vereisen opleidingsniveau 1. Niet in geschil is dat appellante in Turkije vijf jaar basisonderwijs heeft gevolgd. De Svb heeft in hoger beroep een brief uit 1997 van de sociaal attaché van de Nederlandse Ambassade te Ankara overgelegd waarin uiteen wordt gezet dat de lagere school in Turkije vijf jaar duurt. Daarna kan nog drie jaar middenschool worden gevolgd. Ten tijde van die brief was de Turkse overheid bezig de lagere school en de middenschool samen te voegen maar dat betreft dus een ontwikkeling ver na appellantes lagere schooltijd. De Raad is met de bezwaararbeidsdeskundige van oordeel dat als uitgangspunt moet worden genomen dat appellante het basisonderwijs heeft afgerond en dat de functie van snackbereider om die reden als passend kan worden aangemerkt.
4.7.
Voorts heeft appellante gesteld dat zij niet kan communiceren in de Nederlandse taal en dat zij die geselecteerde functies om die reden niet kan vervullen. Artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit 2004 bepaalt - voor zover hier van belang -, dat bij de bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen in aanmerking wordt genomen die algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen waaronder mede wordt begrepen arbeid waarvoor bekwaamheden nodig zijn die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verworven, tenzij betrokkene niet over dergelijke bekwaamheden beschikt en als gevolg van ziekte of gebrek dergelijke bekwaamheden niet kan verwerven. Onder deze bekwaamheden wordt ten minste verstaan de mondelinge beheersing van de Nederlandse taal. De functie productiemedewerker industrie stelt geen eisen aan de taalvaardigheid. De functies snackbereider en inpakker vereisen dat de betrokkene Nederlands verstaat en spreekt op eenvoudig niveau respectievelijk goed communiceert in de Nederlandse taal. Het betreft eenvoudige arbeid waarbij gewerkt wordt onder leiding van een chef of groepsleider die mondelinge instructies geeft. De functies kunnen op grond van het voorgaande als passend worden aangemerkt.
4.8.
Appellante heeft gesteld dat de functies haar belastbaarheid op het onderdeel samenwerken overschrijden. In de FML is vermeld dat appellant beperkt kan samenwerken: zij kan met anderen werken maar alleen met een van te voren afgebakende deeltaak. De bezwaararbeidsdeskundige wordt gevolgd in de stelling in het rapport van 1 november 2011 dat sommige functies niet passend zijn omdat geen sprake is van een afgebakende deeltaak maar dat uit de functieomschrijvingen blijkt dat de geselecteerde functies wel een afgebakende deeltaak met zich brengen.
4.9.
Appellante heeft, tot slot, aangevoerd dat de functies niet passen vanwege andere overschrijdingen van appellantes belastbaarheid. De door arbeidsdeskundige in het rapport van 27 april 2011 verstrekte toelichting op de overschrijdingen die de voorgehouden functies op bepaalde aspecten van de belastbaarheid van appellante laten zien, kan als toereikend worden aangemerkt. In het bijzonder heeft de arbeidsdeskundige uitgelegd dat appellante de interne cursus hygiëne die vereist is bij de functie snackbereider, moet kunnen volgen.
4.10.
Aannemelijk is dat appellante in staat moet worden geacht deze door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. Deze functies kennen een uurloon dat hoger is dan appellantes maatmanuurloon en appellante moet daarom in staat worden geacht 100% van het maatmaninkomen te verdienen.
4.11.
Uit 4.1 tot en met 4.10 volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
5.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2014.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) E. Heemsbergen

CVG