ECLI:NL:CRVB:2014:27
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand en de gevolgen van samenwonen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van bijstand aan appellante, die sinds 16 maart 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De intrekking vond plaats omdat appellante had aangegeven dat zij samenwoonde met haar partner, H. [O.], en dit werd bevestigd door een verklaring die zij op 24 september 2011 had ondertekend. Het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch heeft de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken per 1 juli 2011, wat appellante betwistte in hoger beroep.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante voldoende tijd had om na ontvangst van het intrekkingsformulier na te denken over de gevolgen van haar verklaring. Er is geen bewijs dat appellante niet begreep wat de gevolgen waren of dat zij niet in staat was om deze te overzien. De Raad heeft ook overwogen dat appellante en haar bewindvoerder in de veronderstelling verkeerden dat alleen het samenwonen voldoende was om het recht op bijstand te verliezen, zonder dat er sprake moest zijn van financiële verstrengeling of wederzijdse zorg. De Raad concludeert dat appellante niet kan worden vrijgesteld van haar verklaring, omdat zij zelf heeft aangegeven dat [O.] haar partner was en bij haar ging wonen.
De uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard, werd door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om appellante niet aan haar verklaring te houden en dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.