ECLI:NL:CRVB:2014:2616
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten woninginrichting zonder bijzondere omstandigheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, die sinds 8 juni 2012 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had op 2 juli 2012 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de inrichting van zijn woning. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft deze aanvraag op 30 juli 2012 afgewezen, en het bezwaar daartegen ongegrond verklaard op 22 oktober 2012. Het college stelde dat de kosten voor woninginrichting tot de noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en dat appellant had moeten reserveren voor deze kosten, gezien zijn eerdere inkomsten uit arbeid.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij door zijn ziekte, vastgesteld in 2005, geen toekomstperspectief meer had en daardoor niet in staat was om te reserveren voor de kosten van woninginrichting. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een bijzondere situatie verkeerde die hem verhinderde om te reserveren. De Raad benadrukte dat het ontbreken van reserveringsruimte door schulden niet kan worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die recht geeft op bijstand.
De Raad concludeerde dat appellant, ondanks zijn moeilijke periode, de mogelijkheid had om te reserveren voor de kosten van woninginrichting. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.