ECLI:NL:CRVB:2014:2616

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2014
Publicatiedatum
1 augustus 2014
Zaaknummer
13-2299 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten woninginrichting zonder bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, die sinds 8 juni 2012 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had op 2 juli 2012 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de inrichting van zijn woning. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft deze aanvraag op 30 juli 2012 afgewezen, en het bezwaar daartegen ongegrond verklaard op 22 oktober 2012. Het college stelde dat de kosten voor woninginrichting tot de noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en dat appellant had moeten reserveren voor deze kosten, gezien zijn eerdere inkomsten uit arbeid.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij door zijn ziekte, vastgesteld in 2005, geen toekomstperspectief meer had en daardoor niet in staat was om te reserveren voor de kosten van woninginrichting. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een bijzondere situatie verkeerde die hem verhinderde om te reserveren. De Raad benadrukte dat het ontbreken van reserveringsruimte door schulden niet kan worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die recht geeft op bijstand.

De Raad concludeerde dat appellant, ondanks zijn moeilijke periode, de mogelijkheid had om te reserveren voor de kosten van woninginrichting. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

13/2299 WWB
Datum uitspraak: 29 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 maart 2013, 12/11149 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. E. Tamas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2014. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Tamas. Het college is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt vanaf 8 juni 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Op 2 juli 2012 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van inrichting van zijn woning. Bij besluit van 30 juli 2012 heeft het college de aanvraag afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 22 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 30 juli 2012 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de kosten van de inrichting van een woning behoren tot de incidenteel voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan die door middel van reservering vooraf dan wel gespreide betaling achteraf uit het (bijstands)inkomen dienen te worden voldaan. Van appellant mag worden verwacht dat hij voor deze kosten reserveert of had gereserveerd nu hij in de periode voorafgaand aan de aanvraag inkomsten uit arbeid heeft gehad en, ten tijde van de aanvraag, beschikt over een bijstandsuitkering. Er is geen sprake van bijzondere individuele omstandigheden die toch bijstandsverlening rechtvaardigen omdat het ontbreken van reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen niet kan worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op nader te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is - voor zover hier van belang - bepaald dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
Van dergelijke bijzondere omstandigheden die aanleiding geven voor bijzondere bijstand voor algemeen noodzakelijke kosten (woonkosten) is, naar het college niet ten onrechte aanneemt, sprake in de volgende situaties:
- mensen die uit de crisisopvang komen en opnieuw moeten beginnen;
- mensen die na een langdurig verblijf in een verzorgings- of verpleeghuis opnieuw zelfstandig gaan wonen en onvoldoende middelen hebben;
- mensen die na een detentieperiode van 6 maanden of langer een zelfstandige woning betrekken;
- mensen die om medische redenen moeten verhuizen en daarvoor een verhuisvergoeding ontvangen vanuit de WMO die niet toereikend is;
- mensen die vanwege sociale redenen met spoed moeten verhuizen, zonder dat er een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening vanuit de WMO;
- statushouders die vanuit de COA een huis toegewezen krijgen;
- jongeren die vanuit een crisissituatie zelfstandig gaan wonen;
- dak- en thuislozen.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat in de gevallen waarin het college bijzondere omstandigheden aanneemt veelal sprake is de situatie waarin iemand plotseling moet verhuizen en niet heeft kunnen reserveren voor de kosten van woninginrichting.
4.5.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en met name of appellant vanwege bijzondere omstandigheden geen mogelijkheid heeft gehad om te reserveren voor de gevraagde kosten. Appellant stelt dat hij vanwege de in zijn ogen uitzichtloze ziekte - in 2005 is vastgesteld dat appellant besmet is met het Hiv-virus - geen toekomstperspectief meer zag en aan het zwerven is geslagen. Vanwege deze bijzondere omstandigheden acht appellant het onterecht dat hem de mogelijkheid tot reserveren wordt tegengeworpen.
4.6.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij ten tijde van de aanvraag tot één van de in 4.3 genoemde (uitzonderings)categorieën behoorde. Er was geen sprake van een onvoorziene verhuizing en appellant had gelet op zijn inkomen de mogelijkheid om te reserveren voor de kosten van woninginrichting. Appellant, die gediplomeerd beveiliger is, heeft vanaf 2003 tot 2010 voor diverse bedrijven gewerkt. Vervolgens heeft hij van 2010 tot de toekenning van de bijstand op 8 juni 2012 een werkloosheidsuitkering ontvangen. Gedurende deze gehele periode had appellant een inkomen boven bijstandsniveau. In 2005 heeft appellant gehoord dat hij ziek is en in 2007 is de woning van appellant, vanwege huurachterstanden, ontruimd. Vanaf 2007 heeft appellant diverse gemeubileerde kamers gehuurd en in maart 2012 heeft hij de woning aan de Maasstraat te Den Haag betrokken. Voor de inrichting van deze woning heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd. Het is begrijpelijk dat appellant nadat hij te horen had gekregen dat hij ernstig ziek is een moeilijke periode heeft doorgemaakt en dat hij niet bezig was met reserveren voor de kosten van woninginrichting, maar dat laat onverlet dat appellant dat wel had kunnen, en ook had moeten, doen. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat voor het recht op bijstand niet bepalend is of iemand vanwege schulden niet heeft gereserveerd. Schulden, dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, kunnen niet worden afgewenteld op de WWB.
4.7.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2014.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) S.K. Dekker

HD