ECLI:NL:CRVB:2014:2545

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2014
Publicatiedatum
29 juli 2014
Zaaknummer
13-2289 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand en gemeentelijke zorgplicht in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de intrekking van bijstand van appellante, die zonder vaste woon- of verblijfplaats is. De intrekking vond plaats op 1 februari 2012, omdat appellante niet de Nederlandse nationaliteit bezit en niet op grond van de Vreemdelingenwet in Nederland is toegelaten. Appellante heeft in bezwaar aangevoerd dat de gemeente haar zorgplicht niet heeft nageleefd, gezien haar ernstige gezondheidsklachten. Het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout heeft het bezwaar ongegrond verklaard, wat leidde tot de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij niet op de hoogte was van een ander besluit van het college, dat betrekking had op de gemeentelijke zorgplicht. Dit andere besluit was cruciaal voor de beoordeling van het bestreden besluit. De Raad heeft vastgesteld dat de te beoordelen periode loopt van de datum van intrekking van de bijstand tot de datum van het primaire besluit. Appellante heeft in haar bezwaarschrift erkend dat zij niet langer rechtmatig verblijf heeft in Nederland en heeft het college verzocht om invulling te geven aan de zorgplicht.

De Raad oordeelt dat het college zich terecht heeft beperkt tot de beoordeling van het besluit van 16 april 2012, omdat het beroep van appellante op de zorgplicht geen verband houdt met de grondslag van dat besluit. De vraag of appellante in aanmerking kan komen voor een buitenwettelijke financiële verstrekking valt buiten de omvang van het geding. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/2289 WWB
Datum uitspraak: 29 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 maart 2013, 12/6354 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante], zonder vaste woon- of verblijfplaats (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.A.E. Engelen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 17 juni 2014.
Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 16 april 2012 heeft het college de bijstand met ingang van 1 februari 2012 ingetrokken op de grond dat appellante niet de Nederlandse nationaliteit bezit en ook niet (langer) op grond van artikel 8, onderdeel a tot en met e, en l van de Vreemdelingenwet tot Nederland is toegelaten en overigens ook niet met een Nederlander gelijkgesteld kan worden.
1.2.
Appellante heeft in bezwaar een beroep gedaan op de zorgplicht van de gemeente en heeft in dat verband gewezen op haar ernstige gezondheidsklachten.
1.3.
Bij besluit van 2 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 16 april 2012 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat zij niet bekend is met het besluit op haar verzoek om invulling te geven aan de gemeentelijke zorgplicht van 28 augustus 2012 (andere besluit). Appellante stelt dat het college dit andere besluit niet op de juiste wijze aan haar bekend heeft gemaakt, terwijl dit cruciaal is voor de beoordeling van het bestreden besluit. De rechtbank had dit andere besluit niet in haar overwegingen mogen betrekken.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de intrekking van de bijstand van appellante per 1 februari 2012.
4.2.
De te beoordelen periode loopt vanaf de datum van de intrekking van de bijstand tot en met de datum van het primaire besluit. Dat betekent dat hier beoordeeld moet worden de periode van 1 februari 2012 tot en met 16 april 2012.
4.3.
Appellante heeft in bezwaar tegen het besluit van 16 april 2012 de feiten en de juridische grondslag van dat besluit niet bestreden. Zij heeft in het bezwaarschrift gesteld dat het juist is dat zij niet langer beschikt over rechtmatig verblijf in Nederland en heeft het college verzocht invulling te geven aan de gemeentelijke zorgplicht.
4.4.
Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats. Nu het beroep van appellante op de zorgplicht van de gemeente geen verband houdt met de grondslag van het besluit van 16 april 2012, heeft het college zich terecht bij de heroverweging beperkt tot de beoordeling van dat besluit. Het college was niet gehouden om bij het bestreden besluit te beslissen op het, niet op de WWB gebaseerde, beroep op de zorgplicht. De vraag of appellante in aanmerking kan worden gebracht voor een buitenwettelijke financiële verstrekking valt dan ook buiten de omvang van het geding.
4.5.
Nu het college bij het bestreden besluit terecht niet heeft beslist op het verzoek van appellante om invulling te geven aan de zorgplicht, kan bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit een nader besluit van het college op dit verzoek geen rol spelen. De gronden van appellante in hoger beroep, die zijn gericht op - de kenbaarheid van - dit andere besluit en de overwegingen van de rechtbank daarover, treffen daarom geen doel.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2014.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) S.K. Dekker

IJ