Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
griffierecht van in totaal € 153,- vergoedt;
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een militair invaliditeitspensioen aan appellant, die in 1993 was uitgezonden naar Kroatië. Appellant had in 2007 de minister van Defensie verzocht om toekenning van dit pensioen, maar zijn verzoek was in eerste instantie afgewezen. De minister baseerde deze afwijzing op een Sociaal Medisch Onderzoek en rapporten van deskundigen, waaronder psychiater M.J. van Weers en dr. R.V. Schwartz, die PTSS en alcoholafhankelijkheid bij appellant constateerden. De rechtbank had het beroep tegen het besluit van de minister ongegrond verklaard.
De Raad heeft het onderzoek heropend en deskundige drs. H.S.R. Witte benoemd, die concludeerde dat appellant inderdaad lijdt aan PTSS, veroorzaakt door zijn uitzending. De Raad oordeelde dat het oordeel van de deskundige overtuigend was en dat de minister de diagnoses van Witte moest volgen. Wat betreft het invaliditeitspercentage stelde de minister dat aansluiting moest worden gezocht bij de War Pensions Comittee (WPC)-codes, en dat de mate van invaliditeit met dienstverband op 28,33% moest worden vastgesteld. Appellant betwistte dit en stelde dat zijn invaliditeit op 34% moest worden vastgesteld.
De Raad oordeelde dat de minister de mate van invaliditeit correct had vastgesteld en dat de door de minister vastgestelde mate van invaliditeit correspondeerde met het beeld van appellant zoals geschetst door de deskundige. Uiteindelijk oordeelde de Raad dat het hoger beroep van appellant slaagde, vernietigde de eerdere uitspraak en het bestreden besluit, en kende appellant met terugwerkende kracht een militair invaliditeitspensioen toe op basis van een mate van invaliditeit met dienstverband van 29%. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van appellant.